654
23 JUNI 1977
pauzeerd
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering.
De heer LAMBREGTS: In mijn opmerkingen over
de motie zijn verschillende dingen blijkbaar toch
niet helemaal duidelijk overgekomen. Ik heb ge
tracht uit te leggen waarom wij op dit moment te
gen de motie zijn. Waar wij over publiek- en pri
vaatrecht spreken en wetende dat deze aangelegen
heid publiekrechtelijk bij Nieuw-Ginneken berust,
heb ik gezegd dat wij als CDA-fractie op dit mo
ment "neen" tegen de motie zeggen omdat wij niet
weten welke "mitsen" en voorwaarden Nieuw-Ginneken
te dien aanzien zal hanteren. Ik heb ook duidelijk
gesteld dat wijwanneer Nieuw-Ginneken de kwestie
straks gaat behandelen en voorwaarden stelt waarin
wij ons wél kunnen vinden, uiteraard aanspreekbaar
blijven voor dit nieuwe gegeven. Ik wil dit nog
even als stemverklaring aan mijn betoog toevoegen.
De VOORZITTER: Ik vind dat wij niet in herha
lingen moeten vervallen. Door het college van
burgemeester en wethouders is een standpunt ken
baar gemaakt, hetgeen inhoudt dat de motie naar
het oordeel van ons college zou kunnen worden
overgenomen, onder aantekening dat in de begelei
dende brief het vraagstuk van de publiekrechtelij
ke verantwoordelijkheid duidelijk wordt geëtaleerd.
Bovendien dient er te worden gezegd dat ik her
haal nu de formulering van de heer Van Graafeiland
een en ander vanuit de privaatrechtelijke sfeer
niet door de gemeente Breda zal worden tegengehou
den. Met die wetenschap acht ik de raad in staat
beslissingen te nemen over de motie en het voor
stel
Vervolgens wordt de motie van de heer Martens
in stemming gebracht en met 22 tegen 9 stemmen
aangenomen.
VOOR stemmen: de heren Van Asseldonk, Martens,
Van Dun, Sandberg, mevrouw Koek, de heer Taks,