23 JUNI 1977
663
door uw college ook niet worden gegeven.
In mijn betoog heb ik getracht aan te geven
dat ik mij politiek-bestuurlijk en inhoudelijk ge
zien alsmede vanuit mijn verantwoordelijkheid als
individueel raadslid tegen uw voorstel zal moeten
uitspreken. Mijn besluit valt mij niet zwaar, om
dat ik tot de overtuiging ben gekomen dat de indi
viduele hulpverlening aan jongeren in haar alter
natieve vorm met het grootste gemak door diverse
andere hulpverleningsorganisaties kan worden over
genomen en ook reeds wordt overgenomen.
De heer EISSENS: U kunt zich voorstellen dat
binnen onze fractie langdurig en veelvuldig over
uw preadvies is gesproken. U zult zich dat kunnen
voorstellen omdat het u niet onbekend is dat wij
ons in de diverse commissievergaderingen en ook
in de raad zeer kritisch hebben opgesteld ten aan
zien van het JAC. Dat zult u ons ook niet kwalijk
nemen; wij hebben onder meer de doelstelling van
het JAC tegen de werkwijze in de praktijk moeten
afwegen. Wij hebben ons beraden over de zekerheid
van het goed besteden van de gelden, het geven van
het vertrouwen aan degenen die zich verantwoorde
lijk voelen voor het functioneren, de noodzaak van
hun bestaan. Wij zijn toch wel blij dat wij niet
over één nacht ijs behoefden te gaan en dat wij in
de achter ons liggende maanden gelegenheid en tijd
hebben gehad om ons intensief met het JAC bezig te
houden. Wij hebben daarover gesprekken gevoerd met
de GG GD, met de rechterlijke macht, met de po
litie, met instellingen op het gebied van maat
schappelijk werk, met particulieren en met mede
werkers van het JAC zelf. Het zal u niet verbazen
dat de berichten van de verschillende instanties
nogal genuanceerd waren, maar dat zij over één
punt een vrij unanieme opvatting hadden: het JAC
voorziet in de behoefte aan directe hulpverlening
en geen andere instantie kan dat op dit moment in
onze stad waarmaken. Dit zegt nog niets over de
wijze van hulpverlening en ik moet opmerken dat