690
JUNI 1977
overeenstemming is met wat wij bedoelen.
De heer Koertshuis heeft gevraagd waarom wij
in de commissie tegenstemden. Ik heb dat echter ge
daan onder een bepaald voorbehoud, in verband met
het feit dat wij op dat moment geen moties of amen
dementen konden indienen. Mijn tegenstem berustte
zeker niet alleen op het feit dat er geen garanties
konden worden gegeven. Wij vinden overigens nog
steeds niet dat er veel garanties zijn gegeven,
maar wij voelen ook wel aan dat er geen verdergaan
de voorwaarden kunnen worden gesteld, want dan be
houdt het J.A.C. geen enkele ruimte en flexibili
teit meer om te kunnen werken; ik meen dat wij het
J.A.C. dat toch ook niet mogen aandoen.
Wat de motie betreft zult u begrijpen dat wij
aan een extra beroepskracht geen enkele behoefte
hebben, daar wij op dit moment nog niet weten of de
komende twee jaar tot een groot succes voor het
J.A.C. zullen worden. Het lijkt ons daarom verstan
dig dat eerst eens orde op zaken wordt gesteld. In
een latere instantie kan dan worden bekeken of uit
breiding nodig is.
Wethouder VAN GRAAFEILANDIk heb de heer
Hendriksen uitgenodigd nader toe te lichten op grond
van welke subsidievoorwaarden er naar zijn mening
sprake is van inhoudelijke bemoeienis. Helaas kan
ik dat de heer Koertshuis, die zijn mening daarom
trent niet heeft toegelicht, niet meer vragen.
De heer Hendriksen zegt dat het college met
deze subsidievoorwaarden op het randje van de be
moeienis balanceert, wat hij aan de hand van een
drietal punten heeft toegelicht. Wat betreft het
invullen van de taak van de tweede beroepskracht
wil ik de heer Hendriksen wijzen op punt 4.2 van
het stuk, waarin wij stellen: "Mede gelet op het
feit dat door middel van personeelsuitbreiding het
J.A.C. meer aandacht kan besteden aan de coördina
tie, het onderhouden van contacten met derden, ad
ministratie, registratie en documentatie komt het
ons voor enzovoortsWij zeggen daarmee dus