694
23 JUNI 1977
hulpverlening zouden bieden. De eerste beroepskracht
coördineert en ook de tweede kracht gaat die weg op.
Het vrijwilligerscorps houdt zich bezig met de pri
maire hulpverlening als zodanig dat is de waar
de van het vrijwilligerscorps en van het feit dat
het regelmatig wordt "ververst" en dient daarom
dan ook de nodige kwaliteiten te hebben.
De heer Koertshuis meent dat het I.M.W. zich
op het standpunt heeft gesteld dat het J.A.C. als
hulpverleningsorganisatie niet nodig zou zijn, maar
ik heb daarover andere informaties ontvangen. Na
mens het college is bij de directeur van het I.M.W.
de heer Van Overveld, geïnformeerd wat hij van het
J.A.C. vindt. Zijn standpunt is dat het I.M.W.
voorstander van voortzetting van het J.A.C. is en
dat men zelfs de samenwerking met het J.A.C. nog
wil intensiveren. Hij acht een goede registratie
van gegevens en een meer constante personeelsbezet
ting van groot belang.
De heer Koertshuis heeft voorts gesteld dat
het college twijfels omtrent het J.A.C. heeft, maar
ik vind dat dat op zichzelf helemaal niet zo erg
is. Wel meen ik dat wij een standpunt moeten bepa
len, maar dat hebben we ook gedaan. Mede op grond
van onze twijfel maar ook om andere redenen vinden
wij dat de subsidiëring niet al te definitief moet
zijn. Vooralsnog hebben wij dan ook een beperking
in tijd aangebracht.
De heer Eissens sprak van een magere reactie
mijnerzijds met betrekking tot zijn opmerking over
de bestuurssamenstelling. Ik heb echter gezegd dat
zijn gedachte mij goed leek. Met name lijkt het mij
goed om tot een integratie te komen van alle cate
gorieën die vanuit verschillende gezichtshoeken met
het J.A.C. te maken hebben en die ook in het be
stuur te doen vertegenwoordigen. Ik heb daar echter
aan toegevoegd dat het J.A.C. zelf zijn bestuur
dient samen te stellen en daar blijf ik bij. Met
de ambtelijke adviesgroep zullen wij dit probleem
verder met het J.A.C. doornemen.
Ik meen dat deze behandeling eigenlijk een