752
18 AUGUSTUS 1977
weten niet over zou worden gesproken. Ik moet dan
ook bekennen dat ik zeer onthand ben. Als plaats
vervanger van de heer Van Graafeiland ken ik de
brief aan de voorzitter van de commissie niet; dat
wil ik gewoon ruiterlijk zeggen.
De heer CRUL: Ik heb in de commissie finan
ciën aan de heer Broeders gevraagd hoe de stand
van zaken met betrekking tot deze inbreng van onze
commissieleden was, waarna de heer Broeders heeft
toegezegd dat hij de brief die de heer Welschen al
noemde, in het college aan de orde zou stellen.
Misschien kan wethouder Broeders even invallen!
Wethouder VAN DUN: Ik zou bijna zeggen: cor
respondentie met de heer Broeders ken ik niet!
In alle ernst: de heer Van Graafeiland heeft
deze aangelegenheid aan mij als plaatsvervanger
doorgegeven en hij heeft daarbij aangetekend dat
de behandeling in de commissie van dien aard is
geweest, dat er geen discussie in de raad te ver
wachten was. Overigens is hier naar mijn mening
geen besteding van gemeenschapsgelden, doch een
garantieverlening aan de orde. Correspondentie met
particuliere wethouders is weliswaar gericht aan
collega's van mij, maar komt niet in mijn brieven
bus terecht, zodat ik dergelijke correspondentie
niet ken.
De heer WELSCHEN: De procedure wordt een beet
je moeilijk, want het voorstel is in de commissie
feitelijk niet behandeld. Het is toegezonden met
de vraag schriftelijk te reageren als er bezwaren
waren. Welnu, wij hebben gereageerd en daarna
niets meer vernomen, zodat wij ervan uitgingen dat
ons bezwaar zoals in een dergelijk geval ge
bruikelijk in het voorstel was opgenomen en dat
we de verandering wel zouden zien. Nu blijkt het
voorstel echter niet de normale behandelingsproce
dure te hebben doorlopen en dat vind ik wèl wat
moeilijk.
De VOORZITTER: Ik betwijfel of de procedure