18 AUGUSTUS 1977 779 De heer OQMEN: Misschien is mijn betoog in eerste termijn niet voldoende duidelijk bij u over gekomen, maar het is ook mogelijk dat ik mij niet voldoende duidelijk heb uitgedrukt. Als kernpunt van mijn betoog noemde u de stelling dat we altijd nog wel kunnen zien wat we doen als er iets ge beurt, maar dat is niet onze bedoeling. Wij zijn van mening dat er strafrechtelijke mogelijkheden ingevolge het Wetboek van Strafrecht aanwezig zijn en wij vinden dan ook niet dat de plaatselijke overheid daarnaast nog eens bestuurlijk moet gaan optreden, juist op een terrein ten aanzien waarvan de opvattingen zeer in beweging zijn. Het is mij bekend dat de commissie-Melai een andere opvatting heeft, maar wij zijn van mening dat juist op een terrein dat zozeer in beweging is niet bestuurlijk nog extra maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van de burgers. Wij vinden dat dan het op treden op dat van een zedemeester gaat lijken. De heer Taks vreest dat een verscherping van het be leid zal gaan optreden als onze suggestie wordt gevolgd. Dat is mogelijk, maar ik denk dat dat met name zal afhangen van het nieuwe kabinet en met name van de nieuwe minister van Justitie. Het zal wel duidelijk zijn dat het niet onze bedoeling is dat het woon- en leefklimaat in Breda wordt verstoord. Wij vinden echter dat er voldoen de middelen zijn om daartegen op te treden, óók in gevolge de Algemene Politie Verordening in welk verband ik al de artikelen 13, 16 en 31 heb ge noemd; mijns inziens geven die voldoende ruimte. Ik wil nog even ingaan op wat de heer Geene over het amendement met betrekking tot artikel 51b heeft gezegd. Van een lid van de commissie algeme ne zaken heb ik gehoord dat de heer Geene in die commissie heeft opgemerkt dat een partij die tegen abortus is onmogelijk iets tegen het verkrijgbaar stellen van anticonceptiva kan hebben. Ik vond dat een erg goed argument van de heer Geene en ik vraag mij af waarom hij dat nu opeens heeft inge trokken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 779