22 AUGUSTUS 1977
835
doelstelling moet zijn. Als de door ons gewenste
doelstelling in het proces tot te hoge huren leidt
zal moeten worden bezien of men een stap terug wil
doen om tot betaalbare huren te komen, waarbij een
belangrijke vraag zal zijn welke hoogte van de hu
ren aanvaardbaar is. Anderzijds zal in gesprekken
met de provinciale directie en de centrale direc
tie in Den Haag moeten worden bekeken hoe ver de
subsidiemogelijkheden ter zake gaan. Het college
constateert op dit ogenblik nog niet dat de oor
spronkelijke doelstelling zou moeten worden verla
ten. Om die reden gaan we nog niet terug naar de
raad om in het participatieproces doelstellingen
bij te stellen.
De tweede constatering in de motie is "dat
door de verschillende problemen bij de planontwik
keling de onzekerheid bij de bewoners toeneemt en
het leefklimaat verslechtert". Mijns inziens is
dat nu juist één van de symptomen van een partici
patieproces. Wanneer men weet dat de bewoners sa
men met anderen plannen voor hun wijk gaan tekenen
weet men óók dat er een Wet op de ruimtelijke or
dening is en dat men op een gegeven ogenblik tegen
bepaalde wettelijke structuren aan kan lopen die
anderen rond de wijk rechtszekerheid geven. Men
kan niet stellen dat de onzekerheid door de gang
van zaken op zichzelf toeneemt; de onzekerheid was
in het proces "ingebakken" en dat hebben we geza
menlijk van het begin af aan geweten.
In de motie wordt het college uitgenodigd "in
goed overleg met de bewoners aan de realisering
van de doelstelling "betaalbare huren" extra aan
dacht te besteden", hetgeen in tegenstelling tot
de constateringen lijkt te staan. Ook worden wij
uitgenodigd "t.z.t. voorstellen aan de raad te
doen hoe die doelstelling kan worden gehaald". Wij
zijn evenwel van mening dat we pas naar de raad
toe moeten gaan als de bewoners en de mensen in
het veld gezamenlijk tot de conclusie komen dat de
doelstelling onhaalbaar is.
Hetzelfde geldt voor de tweede uitnodiging,