922
15 SEPTEMBER 1977
De VOORZITTER: Het gaat nog steeds om de orde
met betrekking tot het ingekomen stuk C c.
De heer VAN BANNING: Ik kan in dezen zeer
kort zijn. De heer Ten Wolde heeft de situatie
volkomen correct geschetst en ik kan mij geheel
en al bij zijn woorden aansluiten.
De VOORZITTER: Ik geloof dat het goed is dat
ik over de orde en de plaats van het onderhavige
ingekomen stuk op de agenda enige opmerkingen
maak. In de eerste plaats lijkt het mij van bete
kenis goed uit elkaar te houden wat hier en wat
elders wordt beslist. De gewestraad kan allerlei
dingen doen, maar wij zitten hier voor de belangen
van de stad Breda en daarmee hebben we allereerst
te maken. Tot nu toe zijn stukken van het stads
gewest hier voor kennisgeving aangenomen, een goe-
de traditie, die naar mijn opvatting dient te worr-
den gecontinueerd. Het is niet uitgesloten -dat
is mij uit anderen hoofde bekend dat vanwege
het stadsgewest aan burgemeester en wethouders
zal worden verzocht deze stukken ook, misschien
met een andere intentie naar de raad te voeren,
In dat geval zou er een nieuwe situatie ontstaan,
waarover ook in de bewuste gewestraadsvergadering
is gesproken. Ik vind dat het college de gelegen
heid moet hebben zich over een dergelijke situatie
te beraden en eventueel de door het stadsgewest
voorgestelde stappen ook inderdaad te nemen. Op
dit ogenblik zie ik geen enkele aanleiding om dit
ingekomen stuk op een andere plaats op de agenda
te zetten. Er kan een novum zijn als het stadsge
west andere plannen heeft en het college daarmee
wat de opvattingen in de richting van de raad be
treft zou kunnen instemmen. Vandaag is de situatie
zoals ik hierboven heb geschetst; wanneer er een
novum ontstaat, zult u dit ongetwijfeld horen.
Ik stel de raad voor overeenkomstig het voor
stel van burgemeester en wethouders te handelen,
maar ik zie dat de heer Oomen over de plaats op
de agenda van het betrokken ingekomen stuk nog het