15 SEPTEMBER 1977
923
woord wenst te voeren.
De heer OOMEN: U zult wel begrijpen dat het
niet alleen maar om de plaatsing op de agenda
gaat, want dit is een tè belangrijk onderwerp om
het te laten schieten. Volgens de informatie die
ik bij het secretariaat van het stadsgewest heb
ingewonnen is de brief van het dagelijks bestuur
waardoor het door u bedoelde "novum" ontstaat,
reeds aan de colleges van burgemeester en wethou
ders toegezonden. Ik wijs erop dat in het dagelijk
bestuur van het stadsgewest een drietal mensen uit
Breda zitting heeft de heer Geene, de heer Van
Dun en u zelf v- en dat dit dagelijks bestuur na
een schorsing duidelijk te kennen heeft gegeven
dat behandeling in de gemeenteraden toe te juichen
zou zijn, In dit verband zou ik het volgende ver
zoek willen doen. Uit uw woorden heb ik afgeleid
dat de door mij bedoelde brief nog niet in het
college van burgemeester en wethouders is behan
deld en nog niet is gearriveerd. Ik zou echter
gaarne vernemen of de raad, als die brief binnen
komt, over de inhoud van die brief en dus ook over
de eerste fase zal kunnen spreken. Het is van min
der belang op welke formele wijze die discussie
plaatsvindt, maar wij zijn in ieder geval in tegen
stelling tot de opvatting van de heer Ten Wolde
van mening dat deze eerste fase en de inhoud daar
van aan de hand van een preadvies in deze gemeen
teraad moeten worden behandeld. Zeker voor de
grootje gemeente van het stadsgewest geldt dat het
onderhavige onderwerp van zó groot belang is dat
"het bestuur van de stad", zijnde de gemeenteraad,
zich er een mening over moet vormen.
Op grond hiervan zijn wij mening dat dit on
derwerp in deze raad moet worden behandeld.
De VOORZITTER: Ik meen dat het goed is in
tweede termijn heel duidelijk te zijn. De door de
heer Oomen gevraagde toezegging doe ik niet. Het
lijkt mij niet terecht thans, zonder dat de brief
is besproken en zonder dat op de consequenties is