932 15 SEPTEMBER 1977 ren van een sloopvergunning uiteraard ook een an dere invalshoek moet hebben dan alleen het defi nitief beschermen van een stadsgezicht. Het is volstrekt duidelijk dat woningen en andere panden niet voor de eeuwige toekomst bewaard kunnen blijven. Met andere woorden: er komt een ogenblik waarop een bepaald pand gezien zijn bouwkundige toestand zou moeten worden gesloopt. De diepere achtergrond van dit voorstel kan als volgt worden beschreven. Op het ogenblik kun nen zich ongecontroleerde situaties voordoen, waarin we de kans lopen dat met een schriftelijke kennisgeving aan burgemeester en wethouders wordt volstaan wanneer men tot sloop wil overgaan. Als de raad het onderhavige voorstel echter aanvaardt, krijgen burgemeester en wethouders een middel om te bewerkstelligen dat er in de toekomst slechts mag worden gesloopt indien er een stedebouwkundig verantwoord bouwplan ligt dat de tweede "mits" bovendien binnen afzienbare tijd zal kunnen worden verwezenlijkt. Ten aanzien van dit laatste aspect doet zich een juridisch vraagstuk voor waarvoor in de nu te treffen voorziening nog geen volledige oplossing is gevonden. Ik meen echter dat men inderdaad niet tot sloop mag overgaan, indien er nog geen bouwplan ligt, want het is al gemeen bekend dat kaalslag en zeer zwaar verval in de binnenstad aanleiding kunnen geven tot een klimaatverslechtering van de woonsituatie, In de motivering merkt het college op dat het de bedoeling is met gebruikmaking van de aanschrij- vingsbevoegdheid sloop tegen te gaan. Ik ben van mening dat het college in het voorstel een vorm van rechtszekerheid heeft ingebouwd en dat het hier om een "spel" van de beoordeling van het ge meenschapsbelang en de beoordeling van de belan- gen van de eigenaar-in-kwestie gaat, Er moet op goed gemotiveerde gronden een afweging worden ge-, maakt. Het is natuurlijk gemakkelijk voor een overheid te bepalen dat een bepaald object niet zou mogen worden gesloopt, maar er moet uiteraard

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1977 | | pagina 932