984
15 SEPTEMBER 1977
restricties mogen worden opgelegd. Ik geloof ook
niet dat dit grote problemen zou geven wat de
openbare orde betreft, want wij hebben in Breda
een algemene politieverordening, de A.P.V.die
wij de vorige raadsvergadering nog hebben behan
deld. Voorts bestaat er nog altijd een Burgerlijk
Wetboek en ik ben van mening dat deze beide in
strumenten voldoende handvaten geven om de open
bare orde te kunnen handhaven. Een motivatie van
het college is ook dat in verband met het functio
neren van de markt als zodanig geen toestemming
kan worden gegeven voor het verspreiden van pro
pagandamaterialen. De markt is evenwel een plaats
waar veel mensen samenkomen. De straathandel is
het belangrijkste element van die markt en door
het feit dat daar veel mensen samenkomen was het
in het verleden en is het nu nog een plaats waar
men elkaar kan ontmoeten, dus bij uitstek een
plaats waar men met zijn mening voor de dag kan
komen. Op grond van beide vorengenoemde argumenten
willen wij een amendement indienen op het markt-,
reglement, waarin wordt gesteld dat artikel 18
lid 1 niet in het reglement dient te worden opge
nomen. Het cijfer "2" kan dan ook komen te ver
vallen.
De VOORZITTER: Mijns inziens is het amende
ment geheel duidelijk. Op bladzijde 6 van voor
stel 323 treft u artikel 18 aan, waarvan het eer
ste lid naar het oordeel van de heer Kaarsemaker
en enkele andere leden van zijn fractie dient te
vervallen. Het lijkt mij niet nodig dat dit amen
dement wordt vermenigvuldigd en rondgedeeld.
De heer TAKS: Ik heb de indruk dat de heer
Kaarsemaker het slachtoffer is geworden van een
misverstand over de strekking van artikel 7 van
de Grondwet. Hij meent kennelijk dat dit artikel
de vrijheid van meningsuiting zou garanderen door
een absoluut verbod aan de overheid deze aan be
perkingen te onderwerpen. In de eerste plaats be
vat dit grondwetsartikel alleen het verbod om het