1101
5 SEPTEMBER 1978
worden rechtgetrokken.
De Partij van de Arbeid heeft bij de onder
handelingen duidelijk laten zien dat deelname aan
het college moet leiden tot een verandering van het
beleid in de jaren 1974-1978, zoals dat door C.D.A.
en V.V.D. uitdrukkelijk was uitgestippeld. De Par
tij van de Arbeid heeft echter bij de onderhande
lingen belangrijke handreikingen gedaan en thans
is het aan de andere partijen ruimte te geven,
waardoor de Partij van de Arbeid zich in het be
leid herkenbaar zal kunnen voelen. De kiezers van
de Partij van de Arbeid in deze stad hebben daar
zeker recht op.
Thans wil ik iets opmerken over de rol van
overheid en bestuur. De V.V.D. heeft als opvatting
dat overheid en bestuur voorwaarden moeten schep
pen om de individuele burger en het particulier
initiatief volledig vrij baan te geven opdat zij
ook volledig tot ontwikkeling kunnen komen. Het
C.D.A. is meestal van oordeel dat de overheid, het
bestuur, in bepaalde omstandigheden weliswaar de
plicht heeft in het maatschappelijk bestel bij te
sturen, doch wel met mate. De Partij van de Arbeid
hecht óók grote waarde aan een vrije individuele
ontwikkeling van het individu, maar bij ons staat
centraal dat die in solidariteit met elkaar moet
plaatsvinden. De overheid en het bestuur hebben
daarbij naar onze mening een uitgesproken sturende
taak. De Partij van de Arbeid is van mening dat
grote ongelijkheid in maatschappelijke mogelijkhe
den moet worden voorkomen. De mogelijkheden van
competitie uit eigen belang moeten niet uit de
hand lopen. Vanuit deze nogal verschillende opvat
tingen zal besturen in redelijke samenwerking in
Breda moeilijk worden, maar gelukkig behoort het
wel tot de mogelijkheden. Het college neemt in dit
gebeuren een bijzondere plaats in. Het opkijken
tegen het college de voorzitter heeft het daar
ook al over gehad door burgers, politieke
groeperingen en anderen moet worden voorkomen,
want daar is het functioneren van het college niet