12 JANUARI 1978
103
gemeente met zich mee zou kunnen brengen. In de
commissie is door mevrouw Muntjewerff en de heer
Houben een motie aangekondigd, waarvan we de juis
te strekking nog niet kennen en die we dan ook
voorlopig afwachten.
Ik vraag mij af of het goed is dat deze recon
structie van de wegenstructuur Breda-noord nu pas
in de gemeenteraad wordt behandeld, terwijl hier
over naar ik heb begrepen in de stadsgewestraad al
is gesproken. Was het niet beter geweest eerst de
nodige informatie bij de betrokken gemeenten in te
winnen? Op die manier was het misschien voor het
dagelijks bestuur van het stadsgewest gemakkelij
ker geweest een voorstel aan de gewestraad te doen.
Mevrouw MUNTJEWERFF-VAN DEN HUL: Aan het adres
van de heer Goos wil ik erop wijzen dat wij in de
commissie ruimtelijke ordening geen motie, doch
een amendement hebben aangekondigd. Dit amendement
heb ik hier kant en klaar liggen, dus als de heer
Goos nog even geduld heeft kan hij er straks ken
nis van nemen.
In dit voorstel over de wegenstructuur ten
noorden van Breda wordt ons gevraagd een voorkeur
voor een bepaald model voor het doortrekken van de
Maasroute uit te spreken. Deze voorkeur is geba
seerd op de uitkomsten van een onderzoek, neerge
legd in een zeer duur ogend rapport. In dit rap
port wordt het streekplan West-Brabant van 1970
als uitgangspunt genomen, maar een half jaar gele
den is de herzieningsprocedure voor dat streekplan
in gang gezet. Wij zijn van mening dat er nu eigen
lijk geen standpunt zou moeten worden ingenomen,
maar dat de afweging ten aanzien van het al dan
niet afbouwen van de Maasroute in de herzienings
procedure zou moeten worden betrokken.
Omdat echter de problematiek van de wegen ten
noorden van Breda toch wel moet worden opgelost,
wil ik nader op het voorstel ingaan. Bovengenoemd
rapport is gebaseerd op weinig en verouderd cij
fermateriaal. Nieuwere cijfers zouden wijzen in de