1136
14 SEPTEMBER 1978
DE VERVREEMDING VAN ONROEREND GOED. (D)
Mevrouw MUNTJEWERFF-VAN DEN HUL: Ik zou iets
willen zeggen over de grondverkopenomschreven on
der de nummers 2 en 3 van de bij bijlage nr. 267
behorende lijst. Het gaat daar om de verkoop van
grond in het bestemmingsplan "Princenhage-West II"
voor vrije sector-bouw. Al vele malen hebben wij
ingebracht dat er onzes inziens in de akten bij
grondverkoop bepalingen moeten worden opgenomen om
speculatieve doorverkoop van de grond en de daar
op gebouwde woning tegen te gaan. Speculatie name
lijk oefent een opwaartse druk uit op de koopprij
zen van huizen: een kwalijke ontwikkeling.
In de vergadering van de commissie voor open
bare werken van 24 augustus jongstleden, waar deze
grondverkopen aan de orde waren, hebben mevrouw
Paulussen en ik tegen deze punten van het voorstel
bezwaar aangetekend, omdat er geen anti-speculatie
beding in een of andere vorm in de overeenkomst
was opgenomen terwijl daar in die commissievergade
ring ook niet over te praten viel. De volgende dag
echter werd in de onderhandelingen over een pro
gramakkoord overeenstemming bereikt over dit punt.
Opgenomen is dat het maken van speculatiewinsten
moet worden tegengegaan en dat de raad bepalingen
daartoe zal vaststellen. Wij juichen deze formule
ring toe.
Een ander bezwaar in de bovengenoemde commis
sievergadering betrof het nog steeds ontbreken van
enige vorm van toelatingsvoorwaarden. In februari,
bij de vaststelling van het eerste deelbestemmings
plan voor de Haagse Beemden, is toegezegd dat in
april dergelijke voorwaarden aan de raad ter beoor
deling zouden worden voorgelegd. Het is inmiddels
vijf maanden later, doch voorstellen in die rich
ting hebben ons nog niet bereikt. Ook dit punt --
het vaststellen van een toelatingsbeleid is in
het programakkoord vastgelegd.
Beide punten, het anti-speculatiebeding en
het toelatingsbeleid, vinden wij van zó groot