18 SEPTEMBER 1978
1212
wij met ons allen in de commissie die slag om de
arm hebben gehouden.
Van onze kant bestaan er geen problemen ten
aanzien van dit voorstel. Ik heb geconstateerd dat
ook de V.V.D. langzaam maar zeker tot de mening
komt dat pluriformiteit in de maatschappij mogelijk
is. Dat is een winst ten opzichte van de mening
die men daar vier jaar geleden over had.
Wethouder SANDBERG: Ik kan mij wel een beet
je voorstellen dat de heer Gielen en de heer Van
Asseldonk wat moeite hebben met deze vertaling van
het beleid. Mijns inziens geldt dat niet voor het
punt van de pluriformiteit, dat plotseling vandaag
als een groot goed naar voren zou zijn geschoven.
Pluriformiteit was echter één van de uitgangspunten
in de door de raad vastgestelde cultuurnota en
sindsdien is die ook expliciet in aanmerking geno
men bij het cultuurbeleid. In 1976 hebben wij ten
aanzien van de Kritiese Filmers een voorstel ge
daan, waarbij wij elkaar ruiterlijk toegaven dat
wij op dat moment wat "ad-hoccerig" handelden. Ei
genlijk waren we er toen ook nog niet uit. Heel an
ders lag het in 1977 bij de subsidiëring van het
Activerend Volkstheater, waarover ook iets in het
preadvies is geschreven. Wij moesten toen met el
kaar erkennen dat er in deze samenleving en in de
ze stad een aantal groeperingen en instellingen is
gevestigd welke voor een groot gedeelte, zo niet
voor het grootste gedeelte, buiten de gemeentegren
zen van Breda opereren. Dit plaatste ons voor de
vraag wat wij ten aanzien van dit soort instellin
gen moeten doen. In 1976 gingen wij nog uit van de
optiek dat de subsidiëring van dergelijke groepen
een verantwoordelijkheid van de provinciale c.q.
landelijke overheid was, waarbij de gemeente Breda
hoogstens ondersteunend zou kunnen werken. Met be
trekking tot het Activerend Volkstheater hebben we
echter een nieuwe methodiek ontwikkeld die wij
thans ook op de Kritiese Filmers van toepassing
verklaren. Dit betekent dat wij nadrukkelijk het