1255
19 SEPTEMBER 1978
bleek dat het op die donderdag niet meer aan de
orde kon komen werd bepaald dat de kwestie 1s maan
dags zou worden besproken. Toen het ook gisteren
weer te laat was geworden, werd de behandeling
verschoven naar vandaag. Het lijkt onderhand wel
een pan soep die al dagen staat te sudderen, met
alle gevolgen van dien voor de kwaliteit.
Het zal u duidelijk zijn dan ik mij bij de
verdediging van dit voorstel, gezien de korte span
ne tijds die mij gegeven werd, meer dan mij eigen
lijk lief is zal baseren op uitspraken van deskun
digen in deze materie, wier deskundigheid ik ge
zien hun titulatuur, functie en werkkring gerede
lijk mag veronderstellen, wier deskundigheid ik
ook in de afgelopen dagen in diverse gesprekken
heb geproefd, maar nog niet proefondervindelijk
heb kunnen vaststellen.
Ik heb kennis genomen van stapels rapporten
en papieren, onder andere van het KEMA-rapport en
van het interim-rapport van de beleidsadviesgroep
stadsverwarming, in 1975 ingesteld door de vorige
minister van Economische Zaken. Ik moet zeggen dat
ik onder de indruk ben geraakt van de brede samen
stelling van die groep en van de vele aspecten die
door een aantal werkgroepen zijn bekeken: techni
sche, financieel-economischeplanologische en
milieu-hygiënische aspecten. Volgens mij is het
inderdaad waar dat de combinatie in één proces van
de produktie van elektriciteit en warmte minder
brandstof vergt dan de afzonderlijke produktie van
evenveel warmte en elektriciteit. Deze vorm van
brandstofbesparing - en meer speciaal van aardgas
besparing - is dé motivering om te overwegen, over
te gaan op stadsverwarming.
Uit de verslagen van de commissiebesprekingen
heb ik niet de indruk gekregen dat de raad als ge
heel zich negatief opstelt ten aanzien van de
stadsverwarming. Integendeel: men vindt aardgasbe
sparing en werkgelegenheid zeer goede zaken. Toch
bespeur ik bij uw raad een huiver om volmondig "ja
te zeggen tegen het voorstel. Deze huiver wordt