1261
19 SEPTEMBER 1978
De heer Neeb heeft gevraagd of er bij stads
verwarmingsprojecten elders lagere kostenfactoren
zijn ingezet. Hij heeft in dit verband onder meer
Zwolle genoemd. De kosten van aanleg in Zwolle-
Zuid liggen hoger dan de kosten in Breda, door
omstandigheden ter plekke. De betrokken wijk is
namelijk langgerekt, de bodemgesteldheid is
slecht, er zijn veel waterpartijen, de leidingen
moeten hier en daar onderheid worden en de aan
loop van de wijk naar het volgebouwd zijn verloopt
langzamer. Het project in Zwolle zal dan ook niet
gerealiseerd worden.
De heer Neeb heeft ook nog gevraagd naar de
verschillen tussen Breda en Nieuwegein. De pro-
duktie- en transportfactoren van de projecten
Breda en Nieuwegein zijn niet vergelijkbaar. Het
is de bedoeling dat Breda stoom gaat aftappen van
een bestaande installatie op 12 km afstand, ter
wijl Nieuwegein ter plaatse een nieuwe produktie-
eenheid opricht en 1,1 km transportleiding nodig
heeft. De distributienetten kunnen beter vergele
ken worden. Daarbij blijkt dat er in Breda
6.000,aan investeringen nodig is per woning
equivalent en in Nieuwegein 5.700, Wat Breda
betreft echter zijn enige kostenverhogende facto
ren duidelijk herkenbaar. Wij kennen een indirect
systeem, via onderstations, terwijl Nieuwegein
een direct systeem kent, met regelkamers. Breda
heeft geen leidingen in de kruipruimtes, terwijl
men er in Nieuwegein van uitgaat dat de leidingen
na de regelkamers voor het grootste deel onder de
woningen komen. Verder is Breda bij zijn calcula
ties uitgegaan van een warmtemeting per woning,
terwijl Nieuwegein uitgaat van een warmtemeting
per regelkamer en verder van een watermeter bij
de woningen. Voorts zijn er invloeden op de in
vesteringen die lokaal, per geval, moeten worden
bekeken. Dit zijn onder meer: de omvang van het
project, de bebouwingsdichtheid, de situering van
de woningen, de verhouding van hoog- en laagbouw,
de hoeveelheid groen c.q, waterpartijen alsmede