1279
19 SEPTEMBER 1978
Nogmaals, ik ben blij dat ik van mijn kant een
heel bescheiden bijdrage heb mogen leveren opdat
een en ander vandaag tot een goed einde kon wor
den gebracht.
Ik wil nu de discussie van gisteravond weer
oppakken. Die discussie nodigt eigenlijk enigs
zins uit tot het weer ophalen van de discussies
die in 1973, in 1972 en zo men wil in 1969 - de
heer Brooimans heeft daar nog op gedoeld - in de
ze raad zijn gevoerd. Ik zal dat echter niet doen,
want de vraag was toen gans anders. Het ging toen
namelijk om de vraag of de raad kon instemmen met
het geven van ontheffing op de op dat moment vige
rende Winkelsluitingswet. Ik weet dat voor- en
tegenstanders, zoals de heer Veelenturf maar ook
de heren von Schmidt, Spanjer, en Jansen - nu geen
van allen meer lid van de raad - elkaar indertijd
om de oren hebben geslagen met allerlei interpre
taties van enquêtes en van ervaringen elders. Van
daag de dag hoeft dat gelukkig niet meer, waardoor
de discussie naar mijn mening aanzienlijk kan wor
den verkort. De raad is namelijk gehouden, uitvoe
ring te geven aan de Winkelsluitingswet»
De nieuwe Winkelsluitingswet is niet uit de
lucht komen vallen. Zij is tot stand gekomen na
uitvoerig overleg met de werkgeversorganisaties,
de werknemersorganisaties en de consumentenorgani
saties. De wet schrijft voor dat er een koopavond
moet komen, dat is een gegeven. Dit gegeven is
niet afhankelijk van één bepaalde groep: werkge
vers, werknemers of consumenten. Daarnaar is dan
ook in het kader van het preadvies aan de raad
geen onderzoek meer gedaan.
Dit nodigt mij uit tot een reactie op de mo
tie van de heer Garritsen. De heer Garritsen wil
de raad via de eerste overweging van zijn motie
laten vaststellen dat de invoering van de ver
plichte koopavond door een groot deel van het
winkelpersoneel en van de winkeliers wordt afge
wezen. Het is ook mij natuurlijk bekend dat be
paalde groeperingen minder gelukkig zijn met de