1314
12 OKTOBER 1978
worden afgedaan. Het college heeft daar gisteren
over gesproken en ik weet nog niet wat daar uit
komt, maar wij zijn ervan uitgegaan dat het zo zou
moeten gebeuren. De raad wordt vanzelfsprekend op
de hoogte gesteld van de wijze en de inhoud van de
afdoening. Aan de orde is echter allereerst het or
devoorstel van de heer Oomen.
De heer EISSENS: Ik heb behoefte aan vijf mi
nuten schorsing.
De VOORZITTER: Ik schors de vergadering.
SCHORSING.
De VOORZITTER: De vergadering is heropend.
De heer EISSENS: Het bevreemdde ons niet dat
deze kwestie van de kant van de P.v.d.A. naar vo
ren werd gebracht, wij hebben de zaken in het kort
beraad nog eens op een rijtje gezet en zijn daar
bij tot de conclusie gekomen dat wij het ordevoor
stel niet zullen steunen. Wij vinden het college
mans genoeg om in alle redelijkheid een brief naar
aanleiding van het schrijven van de Marokkanen te
concipiëren. Ik zeg dit niet omdat wij op de for
mele toer willen teneinde er snel van af te zijn,
hetgeen ik even zal toelichten. Wij vragen ons af
wie wij zijn dat wij ons zouden durven uitspreken
over een kwestie met betrekking tot de Marokkanen.
Op landelijk niveau is men daar al ongelooflijk
lang over aan het praten, er zijn alle mogelijke
commissies ingesteld en wij kunnen de moeilijkhe
den in verband met geschapen precedenten, het ge
neraal pardon dat gegeven is en het eventueel bin
nenkomen van andere illegalen helemaal niet over
zien. Wie zijn wij dat wij hier in Breda menen te
moeten uitspreken hoe men deze zaak op centraal
niveau, waar hij thuishoort, zou moeten regelen?
Ik vind dit een betweterige beleidslijn die ik
niet wil volgen. Wij willen één uitspraak doen,