124
12 JANUARI 1978
Graafeiland in staat er iets over te zeggen?
Wethouder VAN GRAAFEILAND: De motie is inder
daad zo kort, dat waarschijnlijk met voorlezing
kan worden volstaan. Mag ik dat doen?
De VOORZITTER: Graag.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: De motie luidt als
volgt:
"De gemeenteraad van Breda, in vergadering
bijeen op 12 januari 1978, gehoord de behan
deling van het voorstel bijlage nr. 28,
spreekt als zijn mening uit
dat door het verplaatsen van het houten ge
bouw aan de Jasmijnstraat naar de g.t.s. de
daarbij vrijkomende gelden in de sector jeugd
en sport aangewend moeten worden voor klein
schalige ruimtebiedende gelegenheden in de
wijken.
De motie is voldoende ondersteund en maakt
derhalve mede onderwerp van beraadslaging uit.
Naar aanleiding van deze motie meen ik naar
mijn antwoord aan de heer Martens te kunnen ver
wijzen. Wij voeren, nogmaals gezegd, een beleid
dat gericht is op het realiseren van centrale ac
commodaties. Dit beleid zou worden doorkruist als
we daar los uit de flank kleinschalige ruimtebie
dende gelegenheden tegenaan zouden kwakken. Dat
zou namelijk kunnen betekenen dat er ten aanzien
van beide soorten accommodaties grote exploitatie
tekorten zouden worden gecreëerd. Ik geloof dat
dat een weg is die je niet zonder meer moet in
slaan. Wij hebben de behandeling van de probleem
stelling met betrekking tot de nota ruimtebiedende
gelegenheden uitgesteld om te wachten totdat de
herstructurering van het opbouwwerk bijzondere si
tuaties is uitgekristalliseerd. Ik geloof dat het
standpunt van het college alleszins redelijk is
en dat we moeten wachten totdat we te dien aanzien
duidelijke beleidslijnen kunnen doortrekken of
veranderen. Ik ontraad dan ook de aanvaarding van