12 OKTOBER 1978 1369 voor? Over de inhoud van het voorstel het volgende. D'66 betreurt het dat het aantal woningwetwoningen dat volgens het bestemmingsplan zal worden gerea liseerd uiterst schraal is. Op deze manier is het voor een grote groep Bredanaars onmogelijk zich te vestigen in een woongebied van alluredat de Haag se Beemden nog altijd beoogt te zijn. Daarnaast is D'66 van mening dat in het plan onvoldoende reke ning is gehouden met het aanwezige landschappelijk schoon. Het natuurlijke milieu wordt nauwelijks ontzien, ook al heeft de St.A.R. vele suggesties gedaan om het landschap te sparen. Bovendien wordt in het voorstel wat al te gemakkelijk voorbij ge gaan aan de bezwaren die Hoechst kenbaar heeft ge maakt tegen dit bestemmingsplan. Het college meent dat, indien Hoechst schade van dit plan zou onder vinden, door de firma een beroep kan worden gedaan op het planschade-artikel nr. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dat is voor ons een wat al te gemakkelijke verwijzing, die in feite de toezeg ging inhoudt dat de gemeente zich garant stelt voor de financiële gevolgen van de klachten van om wonenden. Die financiële gevolgen zijn nauwelijks voorspelbaar. Wij geloven dat wij ons met dit be stemmingsplan op een financieel mijnenveld wagen. Het is trouwens de grote vraag of de overlast van de toekomstige bewoners met financiële middelen kan worden opgeheven of verzacht. Het zal uit mijn woorden duidelijk zijn dat D'66 zijn goedkeuring aan dit bestemmingsplan zal onthouden. De heer TEN WOLDE: Ik heb de discussie in de commissie ruimtelijke ordening aangehoord en ik heb ook nu weer een aantal verhalen gehoord over de wijze waarop de huisvestingsproblemen in Breda moe ten worden opgelost. Mij rijzen hierdoor zacht uit gedrukt de haren te berge. Welke conclusie kunnen wij trekken uit de discussie die hier plaatsvindt In de eerste plaats denken de P.v.d.A. en enkele andere fracties de stad te kunnen besturen bij de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 1369