12 OKTOBER 1978
1387
voor geheel Breda. Ik verzin het niet, want ik heb
deze mededeling tot mijn leedwezen voor kennisge
ving moeten aannemen. Als mocht blijken dat wij
meer dan 30 moeten bouwen, dan zullen wij er al
les aan doen om dat te verwezenlijken. Daarop heb
ben mijn beruchte "onderonsjes" betrekking: op
9 november a.s. met "de grote Brokx" en op 16 no
vember a.s. met de minister. Dan praten wij over
die 30 voor Breda. Brokx heeft dat van die 30
gezegd, toen is er wat "gepieterd" in de regionale
pers, men is gaan bellen en toen was het antwoord
weer wat halfzacht. Ik dacht toen: dat kan gewoon
niet en daarom hebben wij om een schriftelijke be
vestiging van het gesprek verzocht. Wij kregen
daarop de notulen. Daarna is de heer Van der Spek
vragen gaan stellen en hij kreeg ook zo'n half
zacht antwoord. Ik dacht dus: ze naaien me geen
oor aan; we krijgen politieke onderhandelingen
De heer GARRITSEN: Ik dacht dat u een heel
duidelijk antwoord had gekregen.
Wethouder VAN DUNLaat me nu toch eens één
keer uitpraten! Ik ben toen vóór en tijdens die
politieke onderhandelingen bij de voornaamste advi
seur van de minister, de H.I.D., geweest en daar
heeft men mij gezegd dat het hier een keihard gege
ven betreft. Ik wil niet de indruk wekken dat wij
hier met de armen over elkaar die 30 zitten te
belijden. Als aangetoond wordt dat wij meer moeten
bouwen zullen wij daarover blijven praten, maar
dit is tot nu toe mijn ervaring. Als wij hier een
bestemmingsplan indienen wordt er door de H.I.D.
écht gerekend tot de laatste komma achter de 30 en
dat vind ik erg vervelend. Ik hoop mét u dat dit
percentage wat ruimer wordt, maar ik heb daar tot
nu toe geen zicht op.
Ik wil in algemene zin refereren aan mijn be
toog in eerste instantie. Laten wij in 's hemels
naam de totaliteit in het oog houden. Het is niet
de bedoeling van dit college noch van het ambtelijk