12
12 JANUARI 1978
terwijl het ontwikkelingsbeleid mij doet denken
aan een jongetje dat tot onze diepe treurnis in
plaats van zes jaar wel een jaar of tien over de
lagere school doet.
Na deze inleiding wil ik meteen overstappen op
de kernpunten zoals die ons nu al weer een jaar
geleden door het provinciaal opbouworgaan in zijn
eindrapportage zijn voorgeschoteld. Bij zijn advi
sering is het provinciaal opbouworgaan van drie
centrale conclusies uitgegaan:
1. Er is in Breda een te ingewikkeld patroon
van instellingen, dat een aantal vormen
van samenwerking en de groei van het wel
zijnsbeleid belemmert.
2. De rol van de overheid wordt als ambiva
lent ervaren. De overheid geldt als be
waakster van het algemeen belang, maar te
gelijkertijd als bewaakster van deelbelan
gen, vanuit de politieke keuze die zij
maakt.
3. Het provinciaal opbouworgaan heeft mensen,
werkzaam in het kader van het particulier
initiatief, ondervraagd. Er blijkt bij het
particulier initiatief grote onduidelijk
heid te bestaan over de werkelijke beleids
doelstellingen van de overheid. Andersom
zijn er onduidelijkheden over de doelstel
lingen van het particulier initiatief.
De voorstellen van het provinciaal opbouwor
gaan zijn gericht op de verbetering van overleg
situaties en met name de politieke controle daar
van. Als een dergelijke verbetering niet tot stand
komt, zo meent men, kan er geen sprake zijn van
een ontwikkelingsbeleid dat tot een beter welzijns
beleid leidt. Met andere woorden: het provinciaal
opbouworgaan geeft enkele methodieken aan om de
kernproblemen helderder te krijgen.
We hebben de adviezen van het provinciaal op
bouworgaan (P.O.O.) en het preadvies van het col
lege bij elkaar gelegd en erop gereageerd met de
nota over ontwikkelingsbeleid "Pleister op de