28 NOVEMBER 1978
1651
aanzien van het besturen van Breda, constateren
wij nog een ernstig tekort aan openheid. Volgens
de memorie van toelichting bij de ontwerp-wet
openbaarheid van bestuur wordt onder openheid
verstaan: "een positieve gezindheid van het be
stuur tot het verstrekken van bestuurlijke infor
matie en het ontvangen van informatie uit de
maatschappijWat dit laatste betreft is er nog
veel aan te merken. Niet alleen ten aanzien van
de commissie van advies en bijstand zoals wij
hiervoor al zeiden, maar wij merken ook dat de in
breng van een adviesorgaan als de St.A.R. door het
college niet optimaal wordt benut.
Voor alle duidelijkheid willen wij stellen
het eens te zijn met hetgeen de memorie van toe
lichting verder zegt, namelijk dat beslotenheid en
openbaarheid concurrente beginselen van staats
recht zijn. Voorts zegt deze toelichting: "zonder
beslotenheid (van de onderdelen der bestuurlijke
organisatie) is een zelfstandige, oorspronkelijke
inbreng niet mogelijk, verliest men de onderschei
dene karaktertrekken, lost men op in het geheel,
kan men de toegekende of verworven bevoegdheden en
verantwoordelijkheden niet meer op een afgebakende
wijze waarmaken." Wij kunnen ons vinden in deze
uitstekende formulering. Wij leggen er echter de
nadruk op dat, hoewel beslotenheid openbaarheid
uitsluit, openheid een mentaliteit weergeeft die
in beide begrippen ten volle tot haar recht kan
komen
En denkend over begrippen als openheid en
openbaarheid komen wij tot een laatste punt. In
een geest van openheid handelend, heeft D'66 kort
geleden een initiatief genomen waarop door CDA en
WD met grote verbolgenheid werd gereageerd. Deze
voor ons onverwachte, felle reactie confronteerde
ons nog eens onomwonden met een mentaliteitdie
wij ook al eerder eens moesten constateren.
De heer TEN WOLDEIk maak bezwaar tegen deze
interpretatie! Wij hebben een commissievergadering