1722
28 NOVEMBER 1978
steld dat het opvoedend, agogisch of vormend ele
ment van de inspraak heel veel nadruk moet heb
ben. Ik denk ook dat je, als je dat element laat
meewegen, grote bewondering moet hebben voor de
groepen in de stad die proberen mensen te over
tuigen van de collectieve problemen die er zijn
en die trachten de mensen via inspraakmethodieken
te activeren. Ik weet wel dat daarover verschil
lend wordt gedacht, maar toch wil ik wijzen op
het belangrijke emancipatie-element dat naar mijn
persoonlijke mening eigenlijk zou moeten leiden
tot de overtuiging dat de inspanning van die men
sen om de burgers bij het bestuur te betrekken en
hen van de collectieve problemen te overtuigen,
een heleboel waard is; misschien wel méér dan
representativiteit.
De discussie hierover is nog niet gevoerd en
ik denk dat wij er, als wij dat gaan doen, ook
niet zo duidelijk uit komen. Omdat de heer Eis-
sens echter aan de ene kant een beeld schetste
dat ik wat minder vond dan hetgeen in programak
koord en inspraaknota is vastgelegd, heb ik aan
de andere kant een beeld willen schetsen dat bui
ten dat programakkoord start. Ik denk dat wij in
concreto per geval, via discussies in raad en col
lege, zullen moeten bespreken welke methodiek pre
cies bij de verschillende inspraakprojecten dient
te worden gevolgd. Dat past ook duidelijk in het
totale landelijke beleid waar de inspraak eigene
lijk als experiment wordt beschouwd. Het experi
mentele karakter is naar ik meen hét kenmerk van
de inspraak in geheel Nederland en ik denk dat
iedere portefeuillehouder die primair verant
woordelijk is voor de inspraak in zijn portefeuil
lealsmede de coördinator zich zullen houden
aan de afspraken die in het programakkoord en de
inspraaknota te dien aanzien zijn opgenomen.
Ik wil mijn beantwoording afsluiten met de
opmerking dat ik als nieuwe wethouder, geconfron^
teerd met een begroting die nog door het vorige
college is voorbereid, natuurlijk wel wat in de