28 NOVEMBER 1978
1727
en de gemeenteraad spelen bij het ontwikkelen en
vaststellen van zo'n welzijnsbeleid een heel es
sentiële rol. Zowel de rijksbijdrageregeling als
ook de ontwerp-kaderwet specifiek welzijn gaat
juist uit van die heel specifieke rol die de ge
meentelijke overheid op dit terrein moet vervul
len. Het college is evenals de WD van oordeel dat
het welzijnsbeleid gericht moet zijn op de burgers
in de stad en dat een en ander niet van tevoren
door de overheid moet worden bepaald. Het college
acht het dan ook van belang dat alle groepen in
de samenleving door een toegespitst beleid zoveel
mogelijk in staat worden gesteld om zo goed moge
lijk aan die samenleving deel te nemen. Het col
lege neemt er met genoegen kennis van dat vrijwel
alle fracties het belang onderstrepen van priori
teit en specifieke aandacht voor de sociaal zwak
ke en kansarme groepen in de samenleving. Daarbij
is het college zich wel degelijk bewust van het
gevaar waarop de VVD-fractie wijst, namelijk de
isolering van kansarme groepen die beslist voor
komen moet worden. Met. ons beleid, waarin priori
teit wordt gegeven aan genoemde bevolkingsgroepen,
zullen wij er naar streven het dreigende isolement
van deze groepen als gevolg van achterstandsitua
ties op te heffen. In het licht hiervan wijzen wij
het profijtbeginsel van de welzijnsvoorzieningen
'voor deze groepen af. Zoals ik al gezegd heb heeft
de overheid naar de mening van het college niet het
eerste en het laatste welzijnswoordWelzijn en
welzijnsbeleid vragen een gezamenlijke inspanning
van overheid, de georganiseerde bevolking in tra
ditionele en nieuwe vormen van particulier initia
tief én de niet-georganiseerde burgers. Overheid
en particulier initiatief dienen, beide vanuit de
eigen verantwoordelijkheden, een zelfstandige rol
te blijven vervullen in het proces van de ontwik
keling van een welzijnsbeleid voor Breda. Alleen
door dit samenspel, met een duidelijke plaats
voor alle groepen uit de bevolking, kan de door
alle fracties gevraagde en door het college