1978 1 DECEMBER 1978
(avond)
mee uit de voeten moeten, in een totaal andere si
tuatie.
Evenals de heer Dreef zie ik de situatie op
het gebied van de werkgelegenheid somber in, maar
ik kan niet met hem meegaan in de opmerking dat de
ondernemers een oplossing in het vergroten van de
revenuen ten koste van de werknemers zien. Ik denk
dat een ondernemer graag wil ondernemen en als ik
het grote aantal bedrijfssluitingen zie, veronder
stel ik dat dat een beetje in tegenstrijd is met
de opmerking die de heer Dreef hier heeft gemaakt.
Naar aanleiding van de algemene beschouwingen
sprekend, heeft de wethouder bij mij de indruk ge
wekt dat we met de industrieterreinen tot het mid
den van de jaren '80 vooruit kunnen. Deze indruk
heeft hij blijkens een verslag in het Dagblad De
Stem ook bij anderen gewekt, waarbij hij overigens
in beschouwing heeft genomen dat ook de economi
sche groei stagneert. Dit laatste mag dan een con
statering zijn, maar ik kan bepaald niet de opvat
ting zo die bestaat onderschrijven dat wij
met de industrieterreinen tot het midden van de
jaren '80 vooruit kunnen, tenzij van de zijde van
het college op korte termijn een aantal dingen met
voortvarendheid wordt aangepakt. Ik ontken niet
dat de wethouder van economische zaken zich in
spant om op het gebied van de werkgelegenheid,
overigens in een ongunstig economisch klimaat, al
lerlei contacten te leggen die nodig zijn, wil men
tot een gezamenlijke aanpak van de problemen ko
men. In dit verband denk ik aan contacten met
werknemers, werkgevers en allerlei instanties met
grote deskundigheid. Ook denk ik aan het eveneens
door de heer Dreef genoemde BODEM-overleg en aan
het noodzakelijk geachte overleg met de nabuurge
meenten.
Dit zijn allemaal positieve punten. Ik kan
evenwel niet nalaten te verwijzen naar hetgeen ik
al bij de begrotingsbehandeling in 1977, ook uit
hoofde van mijn BRIM-functieheb opgemerkt. De
acquisitie kan niet worden gevoerd omdat we niet