1 DECEMBER 1978 2019 avond verlangens. Op dit ogenblik is de situatie zo, dat we helemaal niets kunnen aanbieden, laat staan dat we de gegadigden zouden kunnen laten kiezen, ten zij er voortvarendheid komt in het wijzigen van bestemmingsplannen etcetera en in het overleg met nabuurgemeenten en het stadsgewest. Ik ben dit he lemaal met de heer Van Banning eens en ik hoop dat dit als teneur van mijn betoog is overgekomen. Wat ik de afgelopen dagen heb gezegd, is dat er een aantal plannen in voorbereiding is en dat ik op dit ogenblik met betrekking tot het uitgiftegereed zijn van industrieterreinen nog geen verstandig woord kan zeggen. Wanneer wordt vastgesteld dat er voor de helft van 10 ha in Moleneind-oost een procedure op gang is, moet worden bedacht dat er weliswaar een be stemmingsplanwijziging wordt voorbereid, maar daar tegen ook weer een bezwaarschrift is ingediend, hetgeen de situatie verergert, omdat het zicht op het ogenblik waarop het terrein uitgeefbaar is, feitelijk is verdwenen. Zo zijn er nog andere voorbeelden te noemen. Overigens zullen we ten aanzien van de Haagse Beemden-west medio 1979 meer over het bouwrijp maken weten; daar kunnen we dus wèl even vooruit. Ik heb willen zeggen dat een gemeentebestuur dat met voortvarendheid aan bestemmingsplanproce dures werkt, verder niet meer kan doen dan hopen dat er weinig bezwaarschriften komen en dat er weinig onteigeningsprocedures nodig zijn, omdat alleen onder die voorwaarden in de nabije toekomst eventueel weer over enig terrein zou kunnen worden beschikt, zodat een aanpak van de problemen moge lijk wordt, In het kader van bedrijfsverplaatsingen zijn er twee "insteken". In de eerste plaats kan een bedrijf de woonomgeving overlast aandoen; dan moet zo'n bedrijf natuurlijk niet naar een andere plek die ook door woningen wordt omgeven. In de tweede plaats kan een bedrijf naar verplaatsing streven, omdat het niet aan de gewenste expansiemogelijkheden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 2019