201 16 FEBRUARI 1978. misschien wat afkoeling vinden! De heer KOERTSHUISIk heb niet begrepen wat de heer Martens over mijn uitlatingen aangaande de auditor heeft gezegd. Mijn woorden dat ik met de gang van zaken "geen bal te maken heb", sloe gen namelijk niet op de auditor maar op het amen dement; misschien hoorde de heer Martens die woor den niet zo graag. Sprekend over de auditor, heb ik gezegd dat mijn fractie in het algemeen niet zo sterk vóór de auditorsfunctie is. In ver band daarmee heb ik het college gevraagd uitge breid toe te lichten waarom het in dit geval de aanwezigheid van een auditor bij N.A.C. noodzake lijk acht. Het college is op mijn verzoek ingegaan en wij hebben begrepen dat er in dit geval speci ale omstandigheden gelden, met name dat hier spra ke is van een bedrijfsorganisatie en dat hier in directe subsidie-gelden in tegenstelling tot de gang van zaken bij amateurverenigingen rechtstreeks in handen van N.A.C. komen. Daarnaast hoop ik dat het college van onze fractie heeft begrepen dat zij de vorm van een auditorschap erg voorzichtig zou willen hanteren. Er mag in onze ogen zeker geen sprake zijn van een nieuwe ten dens waarbij in de toekomst het auditorschap in het algemeen toepassing zou moeten vinden. Ik word er een beetje huiverig van dat de wethouder voorbeelden noemt van gevallen waarin een audi tor sfunctie wordt vervuld, zoals bij het J.J.C. Dit soort vormen moeten niet van toepassing wor den verklaard op amateurverenigingen of vergelijk bare organisaties. Het college moet hiervoor op passen en er geen algemene regel van maken. Ove rigens meen ik dat de functie van een auditor be trekkelijk is. Als het N.A.C.-bestuur onderwerpen wil bepraten zonder dat er een vertegenwoordiger van de gemeente bij is, zal dat zeker gebeuren. In eerste termijn heb ik gevraagd wat er ge beurt als de rijkssubsidie afkomt. Van de zijde van het college is een passage uit bladzijde 2

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 201