14 DECEMBER 1978 2149 de heer Van Duijl er begrip voor heeft dat ik geen tijdstip durf te noemen. Dezelfde moeilijkheid, zij het in andere zin, doet zich voor bij de beantwoording van de opmer kingen van de heer Van Asseldonk. Ik geloof dat we in dezen volstrekt open kaart moeten spelen: er is ambtelijk toegezegd ik heb dit vanmiddag nog ge verifieerd dat er in parkeerontheffingen in het kader van het toekomstige parkeervergunningenstel- sel een mogelijkheid kan worden gevonden. Wij zijn die toezegging aan het "vertalen" en ik wil nu al opmerken dat bij het regime van een parkeervergun- ningenstelsel geen ontheffingen voor het voetgan gerdomein kunnen worden verleend, omdat dat daar voor niet bedoeld is. Dit is de moeilijkheid waar mee wij te maken hebben. Wij proberen via de com missaris van politie in het kader van de onthef fingsverordening voor het voetgangerdomein tot een oplossing te komen, maar we zijn daar nog niet uit, omdat we ik wil dat in alle openheid zeggen bang zijn voor precedentwerking ten aanzien van an dere woongebieden in voetgangersdomeinen. In dat verband constateer ik dat de heer Van Asseldonk met zijn opmerking volkomen gelijk heeft, maar dat we nog geen oplossing hebben bereikt. Van de heer Garritsen heb ik begrepen dat in spraak wenselijk is, maar niet op maandagochtend en niet bij de Kamer van Koophandel. Wij zullen dus op andere tijden en op andere plaatsen iets moeten organiseren, maar ik denk dat er over elk ander moment en elke andere plaats ook dergelijke opmerkingen te maken zijn. De heer Hendriksen ziet, denk ik, op dit ogen blik nog "grazige weiden" voor zich. Naar zijn me ning had er bij dit voorstel een inspraaknotitie moeten liggen, waaruit hij had kunnen afleiden hoe de inspraak is georganiseerd. Over het verstrekken van dergelijke notities is evenwel helemaal geen besluit genomen. Het was misschien de persoonlijke verwachting van de heer Hendriksen dat er zo'n no titie bij het voorstel zou zijn, maar dat is niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 2149