14 DECEMBER 1978
2203
te leggen;
verzoekt het college:
deze motie vergezeld van een uitvoerige toe
lichting vóór de tweede week van december aan
de Tweede Kamer ter kennis te brengen."
Wethouder VAN DUN: Wetend dat bij de discussie
over de 30 woningwetbouw in Breda velen betrokken
zijn, vervolgens wetend dat er in de vorige raads
vergadering diepgaande besprekingen aan dit onder
werp zijn gewijd en dat ook in de toekomst zulke
besprekingen nog wel zullen plaatsvinden, en ten
slotte wetend dat het college zich met de materie
heeft beziggehouden en dat er ook bilaterale con
tacten tussen leden van het college er betrekking
op hebben gehad, hebben wij in het college afge
sproken dat mijn beantwoording in tweede instantie,
te meer daar ik al was begonnen, erg sober en bij
zonder kort zal zijn. Om dan met de deur in huis
te vallen: wederom hebben de zeven leden van het
college zich beraden, met als resultaat dat vijf
leden de motie niet steunen en twee leden wèl. Onze
twee collega's van de Partij van de Arbeid staan
onverkort achter het standpunt dat door mevrouw
Muntjewerff bij het indienen van de motie naar vo
ren is gebracht. Wij hebben afgesproken dat ik ont
slagen ben van de verplichting dat standpunt nader
toe te lichten. Hoewel de kwestie zowel voor- als
tegenstanders in het college bijzonder aan het hart
gebakken is, past het mij niet alleen kort, maar
ook sober en weinig emotioneel te reageren, ook al
zou je vaak anders willen.
Twee opmerkingen mijnerzijds vooraf. Naar ik
meen is behalve de motie ook een brief aan de raad
van de P.P.R. aan de orde.
De VOORZITTER: Inderdaad.
Wethouder VAN DUNDe brief spreekt voor