14 DECEMBER 1978 2207 situatie waarin Breda verkeert, geen beter onder bouwd uitgangspunt kunt vinden dan het uitgangspunt van het regionaal woningmarktonderzoek. Op dit punt ben ik het niet eens met de opvattingen van de Par tij van de Arbeid. De volgende benaderingwij ze die ik wil behan delen, is erg moeilijk over het voetlicht te krij gen. De kwintessens van het geheel is namelijk mijns inzien een groot misverstand in deze discus sie. Met nadruk wijs ik erop dat er geen relatie is tussen de "harde kern" van de mensen die in wo ningnood verkeren en de poging om de 30 woning- wetbouw in Breda te verhogen. De raad draagt niets tot een oplossing van het probleem bij door te be sluiten dat die 30 moet worden verhoogd. Een der gelijk besluit verandert niets aan het aantal wo ningzoekenden en brengt de oplossing van hun pro bleem niet dichterbijHet enige wat wij moeten doen is het bouwproces in Breda met elan en verve opstarten en terugkomen op het niveau waar Breda gewoon behoefte aan heeft. Zelfs als het zo zou zijn wat ik ontken en mêt mij de meerderheid van het college dat een verhoging van de 30 tot een oplossing van het be kende probleem zou leiden, dient men te beseffen dat die oplossing niet morgen zou worden bereikt: het zou dan om een oplossing voor over vele jaren gaan. Zoals men weet ligt immers een problematiek van woondifferentiatie aan samen te stellen plannen ten grondslag, terwijl we met de ontwikkeling van de Haagse Beemden niet gisteren zijn begonnen. An dersom gezegd: zou de raad besluiten een beroep op de minister te doen de 30 te verhogen wat, nogmaals gezegd het probleem niet oplost dan zou zich in de woningbouw, met name in de Haagse Beemden, een vertraging voordoen die meer dan be treurenswaardig zou zijn en niet in een redelijke verhouding zou staan tot het probleem dat we moe ten oplossen. Op die manier zouden we namelijk niet bouwen, terwijl dat toch juist zal moeten ge beuren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 2207