14 DECEMBER 1978
2209
woningmarktonderzoek, waarvan de cijfers naar zijn
zeggen dit voorjaar bekend zullen zijn. Persoonlijk
vind ik de opstelling van de Partij van de Arbeid
in hoge mate getuigen van betrokkenheid bij de on
derhavige problematiek, maar ik vind die opstel
ling onjuist gemotiveerd en derhalve ook zelf on
juist. Ik ben bang dat de opstelling van de Partij
van de Arbeid naar buiten toe verwachtingen schept
die wij bij het honoreren van de motie niet waar
kunnen maken. Ik concludeer dat het regionaal wo
ningmarktonderzoek op dit ogenblik wel degelijk
een goed uitgangspunt voor de woondifferentiatie
vormt
Op grond van dit alles zou ik willen zeggen:
laten we de motie in godsnaam niet aannemen.
De heer GARRITSEN: Ik ben door dit antwoord
nogal verbaasd, niet zo zeer omdat de wethouder de
motie afwijst als wel vanwege de argumenten op
grond waarvan hij van mening is dat voorlopig niet
aan de 30 moet worden getornd. Volgens ons is er
wel degelijk een relatie tussen de in Breda gereed
gekomen woningwetwoningen en de woningzoekenden.
Men is er niet in geslaagd om, zoals volgens het
C.D.A.-programma de bedoeling was, 1.200 betaalba
re woningen per jaar te bouwen. Men is op een ge
ringer aantal uitgekomen en bovendien is, vooral
de laatste twee jaar, het percentage ver onder de
30 gebleven. De bovengenoemde relatie is voor ons
duidelijk aanwezig. Alleen goedkope woningen kun
nen naar onze mening de situatie enigszins versoe
pelen
Natuurlijk is het zo dat we, als vandaag de
motie wordt aangenomen, niet morgen de bestemmings
plannen voor méér woningwetbouw gereed hebben lig
gen, maar in ieder geval geeft de motie een rich
ting aan waarvoor naar de mening van de P.S.P.
moet worden gekozen.
Ik begrijp niets van de logica van de wethou
der wanneer hij betoogt dat er geen enkele relatie
is tussen de "harde kern" en verhoging van het