2264 18 DECEMBER 1978 dan zij al is.' De heer DREEF: Daar ben ik niet vies van.' De heer HENDRIKSEN: De heer Garritsen spreekt ook altijd over "wij"! De VOORZITTER: Nu vervolgt de heer Dreef zijn betoog. De heer DREEF: Wij zijn het uiteraard niet eens met de opvatting van het college dat openbaar heid tot het zogenaamde "Bühne"-werk zou leiden. Ik ben nogal van die term geschrokken. Dit is een volstrekt verkeerde opvatting: je praat over zaken die zich afspelen in een dienst of bedrijf. Wij hebben ons kunnen vinden in het voorstel om de ontwikkelingen een jaar te volgen en daarna via een evaluatie op alle aspecten terug te komen. Met betrekking tot de geheimhouding citeert het college een bepaling uit de overlegverordening volgens artikel 12, lid 4, kan de voorzitter ten aanzien van bepaalde stukken geheimhouding opleg gen. Dat is wel juist, maar wij menen dat ook moet worden geregeld hoe lang de geheimhouding duurt. Uit de toelichting heb ik opgemaakt ook dit had de heer Garritsen zelf kunnen lezen dat de be doelde geheimhouding niet van toepassing is op burgemeester en wethouders, op gemeenteraadsleden en op hoofd- en districtsbesturen van vertegenwoor digde organisaties. Er is voorts een mogelijkheid ingebracht dat in bepaalde situaties ambtenaren die niet tot de commissie behoren, de vergadering kunnen bijwonen, als er een zaak aan de orde is die hen bijzonder betreft. Uit het begrip "anderen" leid ik af dat leden van het g.o. de gekozen leden bij hun vooroverleg kunnen bijstaan. Zo interpreteer ik de desbetref fende bepaling en ik denk dat dat wel juist is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 2264