2274 18 DECEMBER 1978 beleid betreft aan het roer stond. Toen ik als nieuwe wethouder van personeel met de afdeling sprak, was één van de eerste onderwerpen die aan de orde kwam de nieuwe medezeggenschapsverordening. Men wees mij erop dat die praktisch "rond" was en, in de verwachting dat ik de verordening niet ver genoeg zou vinden gaan, vroeg men mij het de afde ling te besparen alle overlegsituaties weer op nieuw in scène te zetten. Men bleek in overleg met alle betrokkenen tot een eindresultaat te zijn geko men. Wanneer men weer helemaal opnieuw zou moeten beginnen, zou de vrees gerechtvaardigd zijn dat nog vele jaren lang een verordening waar eigenlijk niemand mee verder wilde werken, van kracht zou blijven. "De verordening mag dan", zo zei men mij, "in uw ogen niet optimaal zijn, wij raden u toch aan ermee te starten." Ik heb met dat verzoek een flinke tijd rond gelopen. Ik had immers te maken met het programma van de Partij van de Arbeid en met een collegepro gramma waarin duidelijke afspraken over medezeggen schap waren gemaakt en waarin méér ruimte aanwezig is dan in deze verordening is gebruikt. Tegen die achtergrond vroeg ik mij af: moeten we op dit mo ment verder of niet? Voor mij is het zeer verant woord op dit moment deze verordening in Breda te gaan praktiseren en op basis van een evaluatie de punten die verdere verbetering behoeven, te gaan aanpakken. De gang van zaken is te vergelijken met een meertrapsraketzoals uit alle voorstellen blijkt, is het college van mening op basis van de ervaringen in het komende jaar te moeten gaan kij ken op welke punten de medezeggenschapsverordening verbetering behoeft. De discussie van vanavond heeft, zoals uit het bovenstaande blijkt, betrekking op stappen in de richting van werkelijke democratie, werkelijke medezeggenschap, werkelijk meebeslissingsrecht voor de werknemers ten aanzien van hun arbeidssi tuatie. Wanneer je over zo'n onderwerp praat, moet je mijns inziens het geheel bekijken, zonder er

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 2274