18 DECEMBER 1978
2275
een aantal min of meer formele punten uit te lich
ten en aan de hand daarvan te beoordelen of een
verordening al dan niet volledig geslaagd is. De
drie "topics" van de discussie zou ik als volgt
willen omschrijven:
1. de betrokkenheid van alle ambtenaren bij
het medezeggenschapsgebeurenwelke betrok
kenheid in twijfel wordt getrokken door
degenen die pleiten voor algemeen actief
èn passief kiesrecht;
2. de positie van het hoofd van dienst;
3. de beslotenheid.
Alle vragen die over deze drie punten op ta
fel zijn gekomen, doen in mijn ogen niets af aan
het feit dat we met deze verordening een verster
king van de positie van de gekozen leden realise
ren en dat we wat dat betreft bezig zijn met een
echt stuk verregaande medezeggenschap. Dat neemt
overigens niet weg dat de genoemde punten wel de
gelijk betekenis hebben, zodat ik er in het ver
volg van mijn betoog op zal ingaan.
Het actief en passief kiesrecht. Mijn persoon
lijke mening is dat de nu gevonden vorm als de
enig juiste moet worden beschouwd. Ik wijk hiermee
vermoedelijk af van de opvatting van het college.
We hebben hier niet uitvoerig over gesproken, maar
dat was, gezien alle teksten rond dit punt, ook
niet nodig. Mijn opvatting verschilt ook van die
van een gedeelte van de vakbeweging, van een ge
deelte van de progressieve partijen, van D'66,
van het C.D.A. en van de V.V.D.
De heer TEN WOLDE: Dan hebben we waarschijn
lijk te maken met een zeer uitzonderlijke wethou
der l
Wethouder WELSCHEN: Ik wil alleen maar aange
ven dat dit punt uitvoerig in discussie is, eigen
lijk in alle organisaties. Er zijn, denk ik, geen
organisaties die er helemaal volledig uit zijn. Ik
zeg niet dat de vakbeweging in absolute zin op het