2318
18 DECEMBER 1978
bekend zijn hoe de opstelling van de P.v.d.A. in de
afgelopen jaren is geweest. Weliswaar hebben wij
bepaalde onderdelen van de planontwikkeling sterk
bekritiseerd, waarbij wij gebruik hebben gemaakt
van al onze democratische mogelijkheden op het ge
bied van het fotokopiëren, het bijeen roepen van
groepen, het schrijven van scripties enzovoorts,
maar we zijn toch altijd in principe akkoord gegaan
met het opstarten van deze planning. Daarbij heb
ben we aangetekend dat er een inwerkperiode nodig
is,omdat de structuur die voor het wezenlijke werk
moet worden opgezet, erg ingewikkeld en technisch
is.
Reagerend op de woorden van de heer Van Dongen
van het C.D.A. zou ik een stapje terug willen doen
naar de knelpuntennota die in 1974 in de Kamer is
aanvaard. Die knelpuntennota heeft ons toen een
soort röntgenfoto van de situatie in welzijnsland
laten zien. Een belangrijke rol speelden daarbij
de volgende knelpunten:
- de problematiek van de samenhang van de ver
schillende welzijnsinstellingen;
- de verdubbelingen die op allerlei gebieden
waren opgetreden
- de witte plekken die toch ook nog bestonden;
- de problematiek van de financiering die de
spuigaten uit begon te lopen;
- de personeelsbezetting.
Dergelijke knelpunten hebben geleid tot een
uitwerking in de rijksbijdrageregeling en in de
ontwerp-kaderwet. Nadat staatssecretaris Meijer
met deze lijn was begonnen, heeft minister Garde
niers samen met het C.D.A. en de V.V.D. het princi
pe van de decentralisatie onderschreven. De rijks
bijdrageregeling sociaal-cultureel werk is alleen
maar geamendeerd op het punt van het particulier
initiatief en op het punt van de recreatie. Dit
is de landelijke achtergrond; langs deze lijn be
wegen ook het C.D.A. en de V.V.D. zich. Misschien
heeft overigens minister Gardeniers deze week in
Elseviers Weekblad niet ten onrechte een