18 DECEMBER 1978 2337 het voorstel van het college te volgen, zolang de totale opbrengst van de onroerend-goedbelasting ten opzichte van de burgerij maar aanvaardbaar blijft. Inderdaad heeft een en ander tot gevolg dat onroerende goederen in bedrijfsbebouwing in her waarderingsresultaten 15 achterblijven in verge lijking met de herwaarderingsresultaten van het wo ningenbestand. Men dient echter ook te beseffen dat de waardestijging van woningen in sociaal zwak ke wijken bij de nieuwe methodiek ver zal achter blijven bij de waardestijging van woningen in bij voorbeeld het Ruitersbos. De V.V.D.-fractie schuwt deze confrontatie niet. Aan het adres van de heer De Brouwer wil ik nog zeggen dat iemand die in het Ruitersbos een huis wil huren, bereid moet zijn de hogere onroerend-goedbelasting op te brengen. Overigens wil ik het college nog een waar schuwing laten horen. Zodra wordt besloten de waar de in het economisch verkeer niet langer vast te stellen naar de toestand per 1 januari 1976, moe ten de tarieven per 3.000,opnieuw worden aan gepast vermoedelijk komt dat neer op een verla ging in verband met de dan eventueel te vinden meerwaarde van de bebouwing en het uitgangspunt dat de lasten voor de burgerij van jaar op jaar niet sterker mogen stijgen dan het index-cijfer voor de gezinsconsumptie Rond het voorstel tot wijziging van de veror dening onroerend-goedbelastingen -- er is al eer der iets over gezegd -- is bij een groot aantal mensen onrust ontstaan. Is het mogelijk via een ex tra uitgave van "Indruk", waarin een toelichting op de voorgenomen wijziging wordt gegeven, deze onrust weg te nemen? De heer GARRITSEN: Ik kan mij voor een belang rijk gedeelte aansluiten bij wat van de kant van P.v.d.A. en D'66 is gezegd. De P.v.d.A.-fractie heeft laten weten met het voorstel "de grootste moeite" te hebben. Ik vind dat nog iets te zwak

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 2337