269 20 FEBRUARI 1978.
(Middag)
zijn geworden dan oorspronkelijk de bedoeling was;
dat is dan meegenomen. Het landelijk gemiddelde
van vrije sectorwoningen is echter nog altijd 15
Wij dienen ons af te vragen bij welke mensen sprake
is van woningnood en op grond daarvan moeten wij
de percentages bepalen. Ook in de deelplannen moet
je dan duidelijk kunnen zien waar de woningen zul
len liggen, voor wie zij worden bestemd en hoe zij
ten opzichte van elkaar zullen komen te liggen.
In dit deelplan vinden we de woningwetwoningen in
de middelhoogbouw, terwijl de vrije sectorwoningen
een heel andere kavelgrootte hebben. De heer Ten
Wolde kan wel zeggen dat het een groot goed is dat
de mensen kunnen wonen waar zij willen, maar door
deze wijze van bouwen kan een aantal mensen NIET
wonen waar zij willen. Men maakt dus nu een duide
lijke keuze in die richting.
Wat de inspraak betreft wees de heer Veelen-
turf erop dat de toekomstige bewoners nog niet be
kend zijn, maar mijns inziens is het erg belangrijk
dat wij als gemeenteraadsleden kennis nemen van
inspraakmodellen die in andere steden zijn ontwik
keld. Als je een woningtoewijzings- of toelatings
beleid hebt is het mogelijk mensen vooraf te selec
teren die je in de fase van de planontwikkeling
laat meedenken en meepraten. De heer Van Dun heeft
gezegd dat dit het college niet aanspreekt en dat
het daarvoor niet heeft gekozen, maar die mogelijk
heden zijn er wél en zij zijn in andere plaatsen
heel serieus ontwikkeld. Je kunt eerst bepalen voor
wie je wilt gaan bouwen en vervolgens kun je mensen
via een puntensysteem of anderszins selecteren. Die
mensen kunnen dan van meet af aan bij de planont
wikkeling worden ingeschakeld. Ik denk ook dat de
5.000 woningzoekenden in Breda heel goed kunnen
worden gemotiveerd om via een gestructureerd in
spraakmodel mee te praten. Ik wijs er de heer Ten
Wolde in dit verband op dat ik helemaal niet over
een ongestructureerd inspraakmodel heb gesproken,
want ook ik meen dat je inspraak moet structureren
als je het goed wilt doen.