20 FEBRUARI 1978. 434 (Avond) met dit voorstel kan verenigen. Misschien wil de heer Crul beginnen. De heer CRUL: Een korte reactie op hetgeen de heren Geene, Ten WoldePeeters, Veelenturf en Van Duijl hebben gezegd. Er wordt vooral op gewezen dat wij de belangen van de woonfunctie in de stad en die van de middenstand, de ondernemers en anderen niet behoorlijk tegen elkaar afwegen. Wij erkennen natuurlijk dat die functies in totaliteit tegenover elkaar moeten worden afgewogen; daarover behoeft geen twijfel te bestaan. Wij erkennen ook dat de binnenstad vele aantrekkelijke kanten heeft, zeker als ontmoetingsplaats, voor winkelen en recreëren. De woonfunctie betekent voor ons echter nogal wat en als je het interruptiedebat goed volgt, blijkt daaruit inderdaad dat de woonfunctie de zwakke functie IS. Terwijl de invulling van praktisch al le andere functies als reëel wordt gezien, wordt de woonfunctie het kind van de rekening. Eigenlijk kun je het, afgezien van enkele zeer beperkte ge bieden, wel op je buik schrijven en dat loopt in wezen als een rode draad door alles heen. Nogmaals, natuurlijk erkennen wij de aantrekkelijkheid van de binnenstad en natuurlijk willen wij die geen ge weld aandoen. Wij zien de mogelijkheden van die binnenstad alleen wat anders dan bijvoorbeeld de heer Geene, die zegt dat het volgen van de richting van P.v.d.A.-P.P.R. de ondergang van de binnenstad zou betekenen. Nou, wij zien dat niet zo. Voor zo ver wij weten zijn in Groningen goede resultaten bereikt met de plannen voor de binnenstad; het te gendeel van hetgeen de heer Van Asseldonk beweert zou daar het geval zijn. Uit betrouwbare bron heb ben wij vernomen dat er een vermeerdering van de omzet is opgetreden terwijl zich daarnaast ook een verlevendiging van de binnenstad heeft voorgedaan. Wat de algemene politieke situatie betreft het volgendeDe heer Ten Wolde zegt dat wij er van uit moeten gaan dat er in Breda verschillende op vattingen zijn. Dat mag dan nog wel, maar als die

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 434