491
16 MAART 1978.
De heer KOERTSHUIS: Dit voorstel heeft de
V.V.D.-fractie met voldoening ontvangen, doch het
vervult ons tevens met enige zorg. Voldoening voe
len wijomdat dit voorstel neerkomt op een prak
tische realisering van een gewijzigd beleid, een
beleid dat aanstuurt op een reorganisatie van het
welzijnswerk, een beleid dat zich losmaakt van de
onoverzichtelijke facetaanpak van welzijnsbeharti-
ging in de stad en een beleid dat in de richting
gaat van probleembestrijding door algemene voor
zieningen. Dit beleid is overigens in overeenstem
ming met de richting die het ministerie van C.R.M.
aangeeft. Het college spreekt in dit verband van
"het beleid naar verkokering van het welzijnswerk"
Hoewel wij, zoals ik reeds heb gezegd, het hier
ten volle mee eens zijn, menen wij dat bij "verko
kering" tevens zal moeten worden gestreefd dit
zou haast een voorwaarde moeten zijn naar een
structuur van communicatie om het bij zo'n "verko
kering" zo noodzakelijke overleg mogelijk te maken
en te komen tot een coördinatie tussen de welzijns
instituten van het particulier initiatief. Omtrent
dit laatste zijn wij niet erg optimistisch gestemd
Gebleken is dat zonder de stimulerende werking en
de bemiddelende rol van de overheid het particu
lier initiatief zelf niet bij machte is zichzelf
te herstructureren, ja zelfs geen vormen van over
leg weet te creëren. Het barst ook in Breda van
allerlei welzijnsinstituten die los van elkaar en
vaak met dezelfde doelstellingen de burger in nood
benaderen. Ik krijg soms het gevoel dat welzijns-
instituten elkaar beconcurreren, dat er haast ge
vochten wordt om de cliënten.
Ondanks dit verschijnsel komen er in onze sa
menleving nog steeds veel leemtes in het voorzie
ningenpakket voor. Ik constateer dat het aantal
leemtes even groot is als het aantal onnodige over
lappingen van welzijnsbehartigende instanties. Dit
gegeven is triest, maar waar. De rol van de over
heid zal veel meer dan voorheen met nadruk gericht
moeten zijn op het ten aanzien van deze chaos