16 MAART 1978. 498 gemaakt? Voorts is het belangrijk de mening van I.M.W. en B.W.O.B. zelf over deze materie te ken nen, terwijl we ook graag kennis zouden nemen van de opvattingen in dezen van de op te richten fede ratie van peuterspeelzalen en van allerlei instel lingen die zich op dit ogenblik al met sociaal-cul tureel werk bezighouden. Een teken aan de wand is in onze ogen de mededeling in het voorstel dat het jeugd- en jongerencentrum niet op onderbrenging van het sociaal-cultureel werk casu quo buurt- en clubhuiswerk ingesteld is. Het lijkt mij voor de hand liggend die conclusie te trekken en ik vind het een beetje theoretisch dat men aan overheve ling naar het jeugd- en jongerencentrum heeft ge dacht. In ieder geval zouden wij graag weten welke opvatting men bij het jeugd- en jongerencentrum heeft, om te zijner tijd nog beter te kunnen beoor delen of de verkokering al dan niet verder moet worden doorgezet. Over de motie van de heer Koertshuis, die ik zojuist heb ontvangen, kan ik moeilijk een oordeel uitspreken. Misschien kan de heer Koertshuis straks wat nadere informatie verschaffen. In de motie wordt het college uitgenodigd algemene voor zieningen te doen ontstaan waarbij het peuterwerk en het sociaal-cultureel werk kunnen worden onder gebracht. Betekent dit zijns inziens dat er nieuwe aparte stichtingen moeten ontstaan of kan het ook inhouden dat het werk bij het I.M.W. wordt gehand haafd? De heer VAN DONGEN: Het is niet aan mij nu een oordeel uit te spreken over het in 1972 gehan teerde uitgangspunt van de synthese-theorie. Het waren toen turbulente tijden. Wèl herinner ik mij dat ik een en ander indertijd goed beschreven vond en dat het structureel waterdicht was. Overigens heb ik altijd het gevoel gehad dat men voorbij ging aan het praktisch haalbare en dat de doelstel lingen niet geënt waren op het leven van de norma le mensen in de wijken en buurten. In de praktijk

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 498