16 MAART 1978.
504
J.J.C. te dien aanzien dus mogelijkheden kunnen
bieden. Je kunt er ook van uitgaan dat beide werk
soorten op het terrein van het sociaal-cultureel
werk liggen en dat het sociaal-cultureel werk als
geheel in een algemene stichting moet worden onder
gebracht; er zou dan gestreefd moeten worden naar
een overheveling van een werkvorm van het J.J.C.
en van een werkvorm van het I.M.W. naar de nieuwe
stichting.
De heer Oomen heeft zich afgevraagd of de
verkokering moet doorgaan. Ik ben van mening dat
dit inderdaad het geval is, zij het niet ten eeuwi
gen dage en in alle opzichten. Op dit ogenblik is
het in ieder geval nog steeds mijn standpunt dat
de eerder genoemde vier "kokers" zouden moeten
worden gerealiseerd.
Met de motie van de heer Koertshuis meen ik
akkoord te kunnen gaan. De zorg die de heer Koerts
huis uitspreekt over de continuïteit van de dienst
verlening, deel ik in een bepaald opzicht niet. Ik
ben het met hem eens dat de dienstverlening moet
doorgaan, maar het is niet zo dat als gevolg van
de organisatorische wijziging de dienstverlening
schade zal lijden. Er is mij verzekerd dat was
ook één van de voorwaarden voor de overheveling
dat de bestaande dienstverlening door de overheve
ling niet zal verminderen. De precieze berekening
"in uren en mannetjes" ken ik niet. De heer Koerts
huis heeft uitgerekend dat het aantal mensen bij
het sociaal-cultureel werk met vier zal verminde
ren, maar dit heeft men op mijn navraag ontkend.
De verandering van de werkzaamheden speelt in de
zen een rol. In een bepaalde structuur waren er,
zoals bekend, twee vacatures voor projectleiders;
na verandering van de structuur was er aan die
functionarissen geen puur sociaal-cultureel
werkers geen behoefte meer. De teamleider voor
het sociaal-cultureel werk was iemand die leiding
gaf aan drie mensen die sociaal-cultureel werk de
den, dat in feite opbouwwerk bleek te zijn. Men
heeft mij verzekerd dat er geen sprake van