17 APRIL 1978.
690
plan over; dat klinkt erg materialistisch, maar ik
vind dit voordelig saldo in het kader van andere
woningbouwprogramma's in de binnenstad een goede
zaak. In de tweede plaats willen wij ook op deze
plaats de zo bijzonder geprezen woondifferentiatie
nastreven. Dit is de motivering van het college.
De nota van P.v.d.A. en P.P.R. is door het
college goed gelezen. Evenals de heer Veelenturf
vind ik de nota een interessante bijdrage tot de
discussie. De nota is evenwel in mijn ogen een ver
werpelijk stuk op ogenblikken waarop zij getuigt
van verdachtmakingen. Voorts is de nota een onmoge
lijk stuk op ogenblikken waarop men onmogelijke
dingen vraagt. Ik zie de nota als een bijdrage tot
de discussie die wij zullen voeren, nadat de raad
zich over deze hoofduitgangspunten heeft uitgespro
ken en wanneer wij op weg gaan naar de definitieve
invulling van het geheel. Bepaalde elementen van
de nota willen wij straks nader bestuderen, opdat
wij er te zijner tijd op kunnen terugkomen.
De heer Houben heeft enerzijds gezegd dat het
aantal woningen te gering is en anderzijds betoogd
dat de dichtheid te groot is. Deze opmerkingen ko
men in termen van kwantificeerbaarheid wat moeilijk
over. Naar de mening van de heer Houben komen er
te veel kantoren hetgeen hem als hij goed naar
het plan kijkt overigens best zal meevallen
terwijl hij aan de andere kant buurtvoorzieningen
wil. Ik krijg een beetje de indruk dat de heer Hou
ben een aantal stedebouwkundige functionele deside
rata opsomt die werkelijk niet in een reëel op
zicht met elkaar te verenigen zijn.
In deze geest wil ik in eerste instantie na
mens het college antwoorden. Wij hebben er blijk
van gegeven dat het huiswerk, ons opgegeven, is ge
maakt. Wij vinden dat wij hebben voldaan aan de be
doelingen en de uitgangspunten van de raad van
8 maart 1976. Wij zijn blij dat "Wilma"twee wo
ningbouwverenigingen en het architectenbureau De
Jong ons daarbij hebben begeleid. Wij vinden dat
er een goed plan ter tafel ligt. Wij vinden elke