12 JANUARI 1978
71
zijn. Het komt bij mij dan ook een beetje "zeurde
rig" over als men daar nu weer op terugkomt.
Naar aanleiding van amendement 30 wijs ik er
op dat, zoals de raad naar ik meen bekend is, door
middel van een ambtelijke werkgroep voorbereidin
gen worden getroffen om tot een inspraakverordening
te komen. In het kader van de decentralisatie van
het welzijnsbeleid en de reeds eerder vermelde
rijksbijdrageregelingen zullen allerlei commissies
gegevens op een rijtje gaan zetten en regelingen
treffen. In de rijksbijdrageregelingen worden ge
meentelijke verordeningen die de inspraak regelen,
voorgeschreven. Zulke verordeningen zullen er dus
echt komen, maar het is niet nodig dit hier nog
eens apart te vermelden, laat staan iets te doen
wat dat zou kunnen doorkruisen.
Ook amendement 31 bevat een nieuw voorstel,
dat echter niet in dit preadvies thuishoort omdat
dat niet op het subsidiebeleid betrekking heeft.
Bovendien streven wij al naar eenduidigheid in de
subsidievoorwaarden. Dat het er toch van zal komen,
blijkt uit het feit dat de al eerder genoemde
rijksbijdrageregelingen te zijner tijd zullen wor
den gerealiseerd.
Ingaand op amendement 32 kan ik zeggen dat
het college evaluatie door een onafhankelijke in
stantie niet als algemene regel wil aanvaarden.
Wij sluiten een dergelijke evaluatie overigens ook
niet uit: van geval tot geval zal worden bekeken
wat we zullen doen.
Amendement 33 hoort inhoudelijk niet in dit
verband thuis; de daarin genoemde materie komt
apart aan de orde
Wat men met het amendement 34 wil bereiken is
zo maar niet mogelijk. Ik denk dat hiervoor de be-
heersverordening zou moeten worden veranderd. Als
wordt bedoeld dat de rapporten van de sociografi
sche dienst nogal eens zonder nader commentaar of
beleidssuggesties aan de raad ter kennisneming
worden toegezondendan kan ik zeggen dat dit in
derdaad het geval is en dat het college aan dit