22 JUNI 1978 941 drie kwartier geleden een bestemmingsplan heeft vastgesteld, maar wanneer dit bestemmingsplan een maal is vastgesteld, is de verdere invulling ener zijds een zaak van de Br.I.M.anderzijds een zaak van de dienst openbare werken casu quo het college van burgemeester en wethouders in het kader van het verlenen van bouwvergunningen. Als de heer Crul dit simpel gezegd: het "stichten" van huisje-boompje-beestje-fabriekje na vaststelling van het bestemmingsplan onder de verdere invul ling verstaat, heeft het college de grootst moge lijke bezwaren tegen de motie. Tegen de achter grond van de door dit college bij monde van mijn oud-collega Van Graafeiland ingebrachte nota no pens werkgelegenheid en andere soortgelijke nota's is door de raad in het kader van het werkgelegen heidsbeleid een taak aan de Br.I.M. en aan het ge meentelijk apparaat opgedragen. Zowel de gronduit- gifte als het vestigingsbeleid zal zich te allen tijde voltrekken in overeenstemming met het door de raad geformuleerde beleid. Afgezien daarvan is het natuurlijk duidelijk dat bij de vestiging van bedrijven aspecten die samenhangen met de bouwver ordening en de Hinderwet, hun normale route moeten nemen Ter zake van de milieumaatregelen beperk ik mij tot de met de stortplaats samenhangende aspec ten waarvoor de gemeente Breda zelf verantwoorde lijk is. Er wordt door de gemeente voor haar eigen verantwoordelijkheid een gecontroleerd beleid ge formuleerd dat op dit ogenblik voorziet in de be hoefte die het college te dien aanzien wenselijk acht. Ik kan mijn opmerkingen als volgt samenvatten De raad moet niet treden in het door hemzelf gefor muieerde werkgelegenheidsbeleid. Wij moeten de Br.I.M. in zijn taakstelling handhaven en wij moe ten de bouwverordening en de Hinderwet conform de desbetreffende regels een eigen leven laten leiden Voorts moet in acht worden genomen dat wij dili gent zijn ter zake van onze verantwoordelijkheid

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1978 | | pagina 941