21 AUGUSTUS 1978
1064
college is immers de instantie die uiteindelijk
moet beslissen? Per brief van 10 juni 1977 deelt
het college mee zich achter de welstandscommissie
te scharen. Dat is een niet ongebruikelijk gege
ven, want die commissie is er tenslotte voor om
dit soort zaken te beoordelen. Wél mag de heer De
Lange een dakkapel plaatsen aan de achterzijde.
Dat klinkt aardig, maar staande op diverse punten
in de wijk is het voor een ieder onmogelijk te
zien wat de voor- of achterzijde van de betreffen
de woningen is. Ik nodig u dan ook uit eens mee
te gaan kijken in de Gilbert van Zinnikstraat
"Wat betreft de door u geciteerde rechtsonge
lijkheid het volgende", schrijft u vervolgens aan
de heer De Lange. "In de Willem van Heesstraat,
Joris Nempestraat en Leon van Heilstraat en ook
elders in de Hoge Vucht zijn dan weliswaar vergun
ningen verleend, maar enkele zijn verleend op ba
sis van de door aanvragers onjuist verstrekte ge
gevens". Ook in het voorstel is dit expliciet
vermeld. Ten aanzien van de onjuist verstrekte
gegevens het volgende. Kan het college meedelen
of hier sprake is van valsheid in geschrifte in
de zin der wet? Of heeft de ambtenaarbelast met
de naleving van de bouwvoorschriften, hier een
steekje laten vallen? De wethouder zal wel zeggen
dat de mankracht ontbreekt om bij kleine verbou-
winkjes steeds opzichters te sturen en wij juichen
een zekere soepelheid in dezen dan ook toe, maar
hoe zit dat in juridisch opzicht? Artikel 52 van
de Woningwet vertelt namelijk dat burgemeester en
wethouders de bevoegdheid hebben een bouwvergun
ning in te trekken indien blijkt dat de vergunning
tengevolge van een onjuiste of onvolledige opgave
is verleend.
Op 14 maart 1977 vraagt de heer De Lange een
bouwvergunning aan. Eind september krijgt hij de
beslissing van het college d.d. 7 september 1977
te horen: bouwvergunning geweigerd op al eerder
geciteerde gronden, flauwe dakhellingen etc. Het
college heeft het druk, dat blijkt duidelijk.