23 AUGUSTUS 1979 1003 van zaken landelijk een beetje volgt, weet dat op dit ogenblik de concurrentie in deze branche moor dend is en dat er bij het ministerie van economi sche zaken een verzoek ligt om een minimumprijs voor sterke drank af te kondigen en in te voeren. Het college zal zeggen:"In principe kunnen we ak koord gaan met het niet laten doorgaan van de be lastingverhoging, maar zeg dan maar waar het geld wêl vandaan moet komenJ" Als het college namelijk de 5.700,niet nodig had gehad, had het dit voorstel waarschijnlijk niet gedaan. We hebben daar om met een bekend Nederlands cabarettier te spreken het volgende op gevonden. Het college zocht ruimte ad circa 249.000,en het heeft ongeveer 240.000,gevonden, ruim 8.000, te weinig. Aangezien het college middelen schijnt te hebben om dit gat te vullen, zouden wij willen voorstellen het gat dat ontstaat door de drank- en horecabelasting op sterke drank niet te verhogen, eveneens uit deze pot te vullen. Men zal begrijpen dat de V.V.D.-fractie vooralsnog niet voor verho ging van deze belasting voelt. Wethouder SANDBERG: Ik denk dat er tussen mijn beantwoording en het betoog van de heer Van Assel- donk maar één parallel is. De heer Van Asseldonk is begonnen met de constatering dat de burgers niet staan te trappelen om belasting te betalen; ik zou op mijn beurt willen zeggen dat ook de overheid niet staat te trappelen om belasting op te leggen, althans zeker niet elke overheid. Te dien aanzien is er parallelliteit, maar voor het overige wijkt het standpunt van de heer Van Asseldonk van dat van het college af. Wij hebben inderdaad een totale verhoging van ongeveer 249.000,geraamd, ter wijl de feitelijke meeropbrengst van de thans ter tafel liggende voorstellen circa 240.000, bedraagt; dat is dus ongeveer 9.000,minder. Er zijn natuurlijk geen middelen beschikbaar om het verschil te dekken en het bedrag is ook veel te gering om er extra belastingmaatregelen voor te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 1003