106
15 FEBRUARI 1979
Sandberg wij hebben even overleg gepleegd
zal ik antwoorden op de vraag van de heer Ten Wol-
de die ons wat overvalt. Op het betoog van de
heer Goos dat van vele zijden wordt onderschreven
behoeft mijns inziens van de kant van de het col
lege niet zoveel te worden gezegd, dit temeer niet
omdat het ontstaan van de aangekondigde motie
de heer Garritsen heeft eraan herinnerd moge
lijkerwijs wat ambtelijk gekleurd zou kunnen zijn.
In de commissie is in dit verband naar ik meen
zelfs een naam genoemd.
Ik geloof dat de heer Goos gelijk heeft, maar
hij stelt mijns inziens één overbodige vraag, waar
hij die vraag meteen al zelf beantwoordt, namelijk
de vraag waarom g.s. het al jaren geleden door de
raad gevoteerde krediet pas in 1978 hebben goed
gekeurd. Hij heeft deze vraag nogmaals gezegd zelf
beantwoord door er vervolgens op te wijzen, dat er
wel een krediet van de raad van Breda was maar
geen rekening van de rijksoverheid. Het zou erop
kunnen lijken dat wij blijven polariseren met
Rijkswaterstaat, maar het is nu eenmaal een feit
dat Rijkswaterstaat wat het inzenden van de reke
ningen betreft bijzonder nalatig is geweest, waar
door gedeputeerde staten geen titel voor goedkeu
ring hadden. Pas nadat de rekeningen door Rijks
waterstaat waren ingediend is het krediet van de
raad van Breda goedgekeurd.
In dit verhaal ik hoop dat de raad mij
niet forceert tot het volledig uit de doeken doen
ervan zit een verklaring voor het hieromtrent
bij de raad levende ongenoegen. Wij zijn met be
stek en tekeningen akkoord gegaan, wij hebben in
de zestiger jaren een krediet gevoteerd, in 1968
is door het college van burgemeester en wethouders
een wijziging aangebracht en ik ben eveneens van
oordeel dat het daarmee moet zijn afgelopen. Wij
hebben overigens grote problemen gehad waarvan in
het stuk geen melding is gemaakt. Toen de rekenin
gen te laat binnenkwamen werden wij overvallen met
rentedervingsdeclaraties van de zijde van het rijk