23 AUGUSTUS 1979 1077 sprak zojuist over de politiebonden De heer GARRITSEN: U hebt daarover een toezeg ging gedaan, maar De VOORZITTER: Ik verzoek u mij te laten uit spreken. In de brief hebt u kunnen lezen dat de politiebonden bij de totstandkoming van de nota een zeer wezenlijke inbreng wordt toebedacht. Om die reden is uw eerste opmerking volstrekt onbegrijpe lijk en ook onjuist. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten, met aantekening dat de heer Garritsen geacht wil worden tegen te hebben gestemd. 31. Bijlage nr. 237: VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT HET AANSCHAFFEN VAN VERBINDINGSMIDDELEN TEN BEHOEVE VAN DE POLITIE. (M) De heer GARRITSEN: Ik zou over dit voorstel in dezelfde geest kunnen spreken, maar ik wil niet herhalen wat ik al heb gezegd. In dit geval gaat het om de aanschaf van verbindingsmiddelen voor de mobiele eenheid en tevens gaat het hierbij om de bevelvoering, met name bij een inzet waarbij ver schillende corpsen betrokken zijn, en om de lijnen naar Binnenlandse Zaken en naar Defensie toe. Ook in dezen is alles vrij onduidelijk en erg moeilijk te beoordelen. Met name over de geweldstaken van de politie, zeker van de mobiele eenheid wij kennen het optreden van verschillende mobiele een heden in het land dient naar mijn mening eerst een discussie plaats te vinden. Pas daarna kunnen wij bezien welke middelen men moet hebben en wat wij beschikbaar moeten stellen. De VOORZITTER: Ik zou kunnen herhalen wat ik zojuist heb gezegd, maar ik meen dat gevoeglijk

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1979 | | pagina 1077